De Pest in de zeventiende eeuw in Nederland
Hoofdstuk 6 Medici, stand van wetenschap en gedrag


(20-04-2014: Links moeten nog worden gemaakt)



6 Medici, stand van wetenschap en gedrag



6.1 Inleiding
In de voorgaande twee hoofdstukken is op verschillende punten beschreven dat de stadsbesturen soms de raad of hulp inriepen van doctores medicinae. Hoe de contacten tussen bestuurders en medici tot stand kwamen kon niet worden achterhaald. Maar in ieder geval blijkt wel dát er contacten waren. Reageerden de medici ook zo verstandig en weinig angstig? Wat was de stand van wetenschap waarop men de adviezen baseerde, was er een consensus bij de medici over de bestrijding van de pest en als er consensus was werd die consensus ook door de chirurgijns gedeeld?
Waren er ook andere meningen? Was er kritiek?

In tegenstelling tot de vorige hoofdstukken is het hier niet mogelijk om een scheiding te maken tussen de verschillende pestperioden, omdat de bronnen waaruit geput kon worden voornamelijk bestaan uit gedrukte bronnen. Medici waren niet verenigd in een gilde in tegenstelling tot chirurgijns. In Amsterdam werd op 15 januari 1638 het Collegium Medicum ingesteld door de schout, burgemeesters en regeerders van Amsterdam (1). In tegenstelling tot wat de naam zou kunnen suggereren was het doel van deze keur de oprichting van een apart gilde voor apothekers, waarbij toezicht werd gehouden door drie doktoren en twee apothekers. Een van de toezichthoudende taken was de apothekers naar goeddunken te controleren of er nutteloze en bedorven kruiden/medicamenten werden verkocht. Uit de notulen (2)van dit college blijkt dat men weinig notuleerde. De eerste aantekening is van 23 juni 1639, de eerstvolgende van 21 maart 1651. De pest komt alleen ter sprake in 1663 en 1664 in verband met de aanstelling van pestdoktoren en pestmeesters. Zoals al eerder gemeld staat alleen de aanstelling vermeld; verder niets. Daarnaast heeft college in de periode 1646-1647 bemiddeld in een geschil tussen de doktoren en chirurgijns van Nijmegen en Enkhuizen over hun beider bevoegdheden en heeft het zich bemoeid met de aanstelling van doktoren en chirurgijns(3). Het archief bevat verschillende brieven waarin het college van mening is dat de met name genoemde kandidaten niet geschikt zijn voor het vak wegens onvoldoende kennis van het Latijn (4).
In Utrecht werd de pestepidemie van 1655 aangegrepen om regels te stellen voor artsen en apothekers (5). In Haarlem werd pas in 1692 een Collegium Medico-Pharmaceuticum opgericht (6).
De chirurgijns waren weliswaar reeds lang verenigd in gilden, maar er werd over deze gilden weinig anders gevonden dan salarissen en bestuursleden. Van anderen die zich bezig hielden met de pest zijn nauwelijks archiefstukken gevonden, alleen gedrukte bronnen.

6.2 Stand van medische wetenschap
Zoals in hoofdstuk 2 al is aangegeven hadden de medici geen idee over hoe de pest in een vroeg stadium te herkennen. Pas als er een scala aan symptomen was kon men de diagnose stellen.
In 1600 verscheen een boekje (7)in het Nederlands van drie-en-negentig pagina's, geschreven door de rector magnificus en eerste hoogleraar medicijnen van de universiteit van Leiden, Joannes Heurnius (1543-1601). Het boek bevat onder meer een gedetailleerde beschrijving van de mogelijke besmettingsroutes. Opmerkelijk is dat hij beschrijft dat ook pest kan ontstaan zonder besmette lucht. Maar veel belangrijker is dat hij beschrijft dat het moeilijk is om te weten of iemand is besmet met de pest. In het begin van de ziekte zijn de symptomen namelijk heel onduidelijk (8). Voorts geeft hij een beschrijving van symptomen waar men op moet letten om te kunnen herkennen of iemand aan de pest gestorven is (9). De rest van het boek is gewijd aan hoe men zich kan wapenen tegen de pest en hoe men de pest kan genezen.
Hoofdstuk acht, over de preventie, begint heel pragmatisch. De pest is door God gezonden, dus het is zaak om God te verzoenen met gebeden. Maar God heeft ons ook hulpmiddelen, remedies, medicijnen en geneeskunst gegeven, dus laten we daar dan ook gebruik van maken (10).
Samengevat zijn de preventieve middelen:
1 Bidden
2 Snel wegwezen van besmette plaatsen en maar langzaam terugkeren
3 Gezond leven: men moet het lichaam zuiveren
4 Niet te veel in de zon verblijven
5 Met een gloeiende tegel de lucht in huis zuiveren
6 Niet gaan naar plekken waar veel mensen komen, niet in nauwe straten komen
7 Een reuk-appel dragen
8 Pesthuizen moeten overdag gesloten zijn
9 Geurig hout en bloemen gebruiken
10 Hang een topaas om de hals
11 Alle pels- en bont-kleren het huis uit
12 Wissel dikwijls van hemd en ondergoed.

Het hoofdstuk negen over de curatieve middelen begint met een duidelijk standpunt over het aderlaten; namelijk dat hij van mening is dat men pestlijders niet moet aderlaten. Want niet alleen hij maar ook andere voortreffelijke geneesheren hebben unaniem geconstateerd dat er meer mensen van de pest zijn genezen die niet gelaten zijn dan die wél zijn gelaten. Dus daarom moet men de pest bestrijden met tegengif en niet met aderlaten.

Purgeren is een goed middel om het pestvergif uit het lichaam te krijgen. Zweettherapie is ook prima. Hij geeft een heleboel recepten voor zweettherapie en purgeren, waaronder uiteraard Triakel (of Theriaca). Maar er zitten ook recepten bij die wat bijzonder zijn. Op verzoek van een hertogin vermeldt hij in zijn boek een drank tegen de pest voor arme lieden: verse koeienmest, dit weken in azijn, dan door een doek filtreren en het filtraat opdrinken.
Hij geeft leefregels met betrekking tot de geuren in huis en wat iemand van dag tot dag mag eten, en vervolgens geeft hij remedies per symptoom. Hij besluit het boek met te melden dat hij nog veel meer symptomen zou kunnen beschrijven die met de pest gepaard gaan, maar wat hij beschreven heeft is al meer dan genoeg. "Daarom bidden wij tot God dat hij alle hulpmiddelen die hij heeft gegeven wil zegenen".

Het is een heel uitvoerig boek dat alle aspecten beschrijft van de pest en hoe daar mee om te gaan. Eigenlijk oogt het als een standaardwerk.
Maar waarom heeft hij het boek (gelukkig maar) in het Nederlands geschreven en niet in het Latijn, zoals hij al vele malen had gedaan met andere onderwerpen? Hij heeft minimaal 6 medische boeken geschreven en allemaal in het Latijn. In 1600, het jaar van het verschijnen van het 'nodig pestboek' verscheen eveneens van zijn hand een boek in het Latijn "De peste liber" ofwel "Over de vrije pest". En waarom de titel "Het noodigh pestboek"? Wat was er dan zo nodig?
De reden is te destilleren uit de inleiding van zijn boek. Hij stelt dat het de plicht is van een ware christelijke overheid om de godzaligheid, gezondheid en eendracht van haar burgers te bevorderen. Hij vraagt zich in het boek af wat het stadsbestuur heeft bewogen om de geleerde Nicolaas Zeystium, pensionaris, uit naam van het stadsbestuur met hem te laten spreken. En hij geeft, uiteraard, zelf het antwoord. De reden is dat hij de gemeente met zijn kennis zo goed zou kunnen helpen. De pest is nog steeds een geduchte vijand en moet met alle middelen worden bestreden met hulp van de Opperste Helper.
Kortom, het stadsbestuur van Leiden heeft hem verzocht dit boek over de pest te schrijven. Daarmee is dan meteen duidelijk waarom het boek in het Nederlands is en ook waarom het "noodigh" was, of liever, wíe het nodig vond. Heurnius heeft zich goed van zijn taak gekweten en een degelijk academisch werk over de pest neergezet, zakelijk, methodisch, gedetailleerd en goed gestructureerd.
Latere artsen (11) hebben bij hun beschrijvingen dezelfde structuur en zakelijkheid gevolgd, de een wat uitgebreider dan de ander.

Een verhandeling uit 1644 over de pest door Johan van Beverwijck (1594 - 1647) werd in 1664 wederom gepubliceerd zonder enige aanvulling of wijziging. Van de Amsterdamse hoogleraar medicijnen Gerard Blasius (1625-1692) verscheen 1663 een boekje over het genezen van de pest. Dat boek verschilt inhoudelijk nauwelijks van het boek van Heurnius. Eigenlijk kan worden gesteld dat er in de zeventiende eeuw geen vooruitgang werd geboekt in het denken over de pest en het bestrijden/behandelen van de pest.
Blasius (12) heeft dit boekje in het Nederlands geschreven, hoewel hij het eerst in het Latijn had geschreven. De reden dat hij het in het Nederlands schreef was een heel bijzondere. Hij deed dat ten behoeve van zijn 'heer en toegedane vriend' Arnold Senguerdius, mede professor, maar die beheerste het Latijn niet. Er was weliswaar een vertaling het boekje van Blasius, maar die vertaling was zó slecht, dat Senguerdius veel problemen had met het begrijpen. Daarom vertaalde Blasius het dus maar zelf. Senguerdius was kennelijk een goede huisvriend want hij heeft ook nog in het poëzie-album (13) van de broer van Gerard, Johan Blasius,een piepklein gedichtje geschreven. Ook Van Diemerbroeck (14)heeft hierin een gedichtje geschreven. Of uit ijdelheid of omdat hij misschien niet zo'n goede huisvriend was zoals Senguerdius heeft hij het gedichtje ondertekend met onder zijn naam de toevoeging "medicus practicus en professor anatomie aan de utrechtse academie".

6.3 Arnold Senguerdius (1610-1677)
Arnold Senguerdius was hoogleraar natuurkunde en metafysica (1636-1648) en had nagedacht over de pest. Daarom ook had Blasius speciaal voor hem zijn boek in het Nederlands geschreven.
Dat nadenken van Senguerdius leidde tot een opmerkelijk resultaat. Bijna 200 jaar vóór Louis Pasteur (net als Senguerdius geen medicus), wees Senguerdius in zijn pestverhandeling (15)kleine beestjes aan als oorzaak van een ziekte, in dit geval, de pest. Senguerdius hield zich niet bezig met onbelangrijke zaken. Zo schrijft hij bijvoorbeeld: "Den twist van wegen het woort Pest, gheven wy geheel aen de oeffenaers in den Grammatica over". Hij was kennelijk iemand die tot de kern van de zaak wilde doordringen.

6.3.1 Pest wordt niet veroorzaakt door stank en verrotting
Na enige paragrafen te hebben gewijd aan wol, wevers en de onhygiënische omstandigheden in de wolindustrie schrijft hij dat hij betwijfelt of de pest wordt veroorzaakt door verrotting en vuiligheid van de lucht. Hij legt dan uit waarom.

"Voor soo veel/ als ick wete / soo wortmen in tijden van Pest de stanck des luchts noyt gewaer/ ten sy/ datse van een andere oorsaecke voortkomt; dat nochtans gheschieden moste / soo de Pest uyt sulck een verrottinge ontstont: om dat al die dingen/ die rotten/ van haer selven een stanck geeven."

Dit is een heldere redenering en wetenschappelijk voorzichtig geformuleerd.

"Ten tweeden / soo veel de saeck by my gelden mach/ die lichamen/ die aen de Pest sieck zijn/ die en stincken niet / ten sy / als de bulten beginnen te veretteren / soo dat die stanck voort komt / uyt die veretterde materie."

Kortom: stank komt ná de besmetting met de pest en niet ervóór.

6.3.2 De pest wordt veroorzaakt door kleine beestjes
Na een stap-voor-stap-redenering te hebben opgebouwd komt hij tot de volgende conclusie:

"Ick hebbe ondervonden/ dat de Pest is/ een vergaderinge / ende gelijck als een by-een drift van veele kleyne beeskens, die door de lucht vliegen/ die aen haer kleynheyt, ons gesicht ontvlieden / ende die van ons ingetrocken worden / nae binnen toe / of door de inhalinge van onsen Adem / ofte door een overblasinge, worden nae ons toe gedreven / ofte van wegen de gestaltenisse onser lichamen / met haer overeenkomende/ worden se aengelockt: als sy dan alsoo op eenige / van dese wijse/ haer op onse lichamen gheschickt hebben/ soo besmetten sy ons bloet ende vleesch: hier van daen koomen die geswellen."

Hier beschrijft een niet-medicus puur op basis van redeneren dat de pest niet iets is dat door God wordt gezonden, maar door onzichtbare beestjes wordt veroorzaakt! En ter bevestiging schrijft hij pal daarachter:

"Tot verstant ende bevestinge van dit gevoelen / konnen dese volgende dingen dienstigh zijn. Datter veele / kleyne beesjens in de lucht zijn / die ons swack gesicht ontwijcken/ leeren ons de glasen / door welckers behulp die ons somwijlen het gesicht vertoonen." (16)

Met de aanname dat de pest wordt veroorzaakt door kleine beestjes gaat hij vervolgens verder redeneren om de symptomen te verklaren (17). En het blijkt dat met deze aanname allerlei symptomen opeens heel eenvoudig en aannemelijk zijn te verklaren. Vervolgens pakt hij de besmettingsroute en andere zaken bij de kop en beredeneert vervolgens hoe een en ander moet worden verklaard. Deze redeneringen zijn revolutionair te noemen. Geen ingewikkelde moeilijk of niet te volgen redeneringen over verrotte humeuren, verrotting en vuiligheid; nee, gewoon kleine beestjes.
Nu had Athanasius Kircher (18) in 1658 ook al beredeneerd dat de pest werd veroorzaakt door kleine beestjes en dat in een boek beschreven, maar dat was in het Latijn. En zoals hierboven als is vermeld was Senguerdius het Latijn niet machtig. Een Nederlandse vertaling van dat boek verscheen in 1669. In deze vertaling blijkt dat Kircher op basis van proeven wormpjes aanwijst als oorzaak zijn van verrotting, en dat ook de pest wordt veroorzaakt door verrotting (19). Kircher gebruikte nog de tussenstap van de verrotting, en hij hield verrotting nog steeds als de oorzaak van de pest. Senguerdius echt stelde echter de kleine beestjes rechtstreeks verantwoordelijk voor de pest en haar symptomen.

Het is merkwaardig dat Blasius, of een andere arts, dit idee niet heeft overgenomen en heeft uitgewerkt of verwerkt in een boek. Men mag aannemen dat als Blasius speciaal voor zijn vriend Senguerdius zijn eigen boek vertaalt dat Senguerdius ongetwijfeld met Blasius heeft gediscussieerd over de ideeën die hij had over de pest. Als we aannemen dat Blasius op de hoogte moet zijn geweest van het idee van de kleine beestjes als oorzaak, waarom heeft hij er niets mee gedaan? Althans, er is in de Nederlandstalige werken van Blasius niets over terug te vinden. De enige aannemelijk verklaring lijkt dat Blasius zich niet kon vinden in de ideeën van Senguerdius maar dat hij zijn goede vriend niet voor het hoofd wilde stoten door in schrift te reageren dat hij er niets in zag.

Let wel: Het overnemen van het idee zou waarschijnlijk helemaal niets hebben uitgemaakt voor de sterfte en de behandeling. Maar het had zou wel degelijk iets uitgemaakt kunnen hebben voor het medisch-wetenschappelijk denken over oorzaken van ziekte.

De volledige transcriptie staat hier.

6.4 Gedrag van medici bij mensen met de pest
Er zijn maar weinig bronnen waaruit het gedrag van de artsen is af te leiden. De enige bronnen zijn de gevalsbeschrijvingen die sommige artsen hebben gegeven bij hun verhandelingen over de pest. De bekendste arts in deze is Van Diemerbroek (20) die hondertwintig gevalsbeschrijvingen heeft vastgelegd.
De enige anderen zijn Barbette (21) en Swinnas (22), die respectievelijk veertien en elf gevallen hebben beschreven.

6.4.1 Van Diemerbroek
Frijhoff (23)heeft reeds een uitgebreide verhandeling geschreven over Van Diemerbroeks tractaat van de pest. Er zijn diverse kanttekeningen te maken bij de analyse van Frijhoff. Hij stelt bijvoorbeeld dat Van Diemerbroek wilde helpen een juiste diagnose te stellen (24). Dat waag ik te betwijfelen, omdat Van Diemerbroek zelf als reden opgeeft dat het hem juist om de casuïstiek gaat, om de uitzonderingen te beschrijven. En het boek is 9 jaar na afloop van de pest verschenen. Toen pas had hij kennelijk de behoefte of de tijd om een en ander in boekvorm te gieten.
Daarentegen heeft Frijhoff volkomen gelijk met zijn analyse dat er geen sprake is van paniek bij de mensen. Geen vluchtende horden of panische angsttaferelen. Het dagelijkse leven volgt gewoon zijn gang. Gezonde en zieke kinderen spelen met elkaar op straat, bedienden blijven aan het werk, familieleden komen gewoon bij pestlijders over de vloer, kameraden zorgen voor zieke soldaten, op hun sterfbed worden slachtoffers door omstanders omringd. Het isolement van de pestlijder dat in de gangbare literatuur zo breed wordt uitgemeten, blijkt nogal relatief.
Er kan echter nog op een andere manier naar dit werk van Van Diemerbroek worden gekeken, en dat is hoe hij als dokter zelf met pestlijders omgaat. Op deze manier bekeken ziet men in de gevalsbeschrijvingen een zorgzame dokter, die niet nalaat alles te proberen om de zieken te genezen. Als het ene middel niet werkt, dan wordt een ander geprobeerd.
Nog meer geeft hij een inkijk in zijn manier van omgaan met de pest in boek 2 van zijn tractaat (25).

"Geduurende deze Peste / waren veel Menschen verwondert / hoe't mogelijk was / dat ik/ die alle besmette huizen en alle zieken zonder onderscheid besochte/ van zo groote quaadaardigheit en besmetting niet beledicht wier / en daarom namen veel Menschen zeer nauwe achting op mijn maniere van leven;"

Zijn manier van leven was: gelijkmatigheid van humeur, niet angstig zijn, geen angst voor ziekte of dood, bezoeken bij armelui deed hij gratis, rijkelui moesten betalen. Als hij merkte dat hij toch wat te neergeslagen werd dan nam hij enkele glazen wijn en verdreef op die wijze alle zwaarmoedigheid. Hij kreeg weinig nachtrust omdat hij ook 's nachts zieken moest bezoeken. Daarom ging hij na het middagmaal een uurtje rusten. Hij at licht verteerbar voedsel en was spaarzaam met vis en vlees. Als drank dronk hij gewoon Nijmeegs bier en witte wijn

"die ik/ Zomtijts wel tot vrolijkheid / maar nimmermeer tot dronken toe nutte".

Een tot twee keer per week slikte hij zijn eigen pillen tegen de pest. Dagelijks bidden hoorde ook bij zijn manier van leven. Om zeven of acht uur 's morgens ontbeet hij met een boterham met groene schapenkaas en een slok bier. Elke dag een pijp roken en als de stank bij de zieken te erg was dan twee of drie pijpen tabak. En dan bekent hij dat hij tabak als het beste preventieve middel heeft gezien.
Hij beschrijft de zieken soms zakelijk, soms met enige verwondering, soms met enige humor, maar altijd waardig en hartelijk. Verwondering bijvoorbeeld in casus 64 waarin hij pater Tiburtius vertelt dat geen van de middelen heeft gewerkt en dat de pater zou komen te overlijden: "welke tijding den zieken met een zeer groote en ongelooffelijke blijschap aannnemende / is in weinige uuren zeer verblijt / als of hy naa een Bruiloft soude gaan / overleden."

In één geval echter is deze onverschrokken arts toch even van zijn stuk gebracht. In casus 17 beschrijft hij een bezoek aan de notaris Straeten. Toen hij het huis binnenging was daar zo'n stank dat hij zich terstond onwel voelde worden, zodanig dat hij dacht dat hij meteen de pest had gekregen. Hij ging daarom direct naar huis en rookte toen vijf of zes pijpen van zijn beste tabak. Daarna voelde hij zich weer goed en ging weer verder met het bezoeken van de zieken.

Heel anders is zijn houding tegenover chirurgijns.
Er is 1 chirurgijn met wie Van Diemerbroek het redelijk kon vinden, de chirurgijn Adolph Phildar. Deze wordt 3 x genoemd.
- Casus 15: waarin hij en Adolph een discussie hebben over de oorzaak van het pestilentiaal braken. De oplossing zou zijn om bij de overledene de buik te openen. Maar zekerheidshalve deden ze dat toch maar niet.
- Casus 41: waarin hij bij toeval samen met Adolph samen over straat liep. En daar verwonderden zij zich over een jongetje van ongeveer 6 jaar dat vol met peperkoorns zat en niet ziek was en gewoon buiten speelde met andere kinderen. Drie weken later weer bezochten ze het jongetje weer en hij bleek geheel gezond en de peperkoorns waren verdwenen.
- Casus 85 Adolph heeft nu zelf de pest gekregen. Hij heeft eerst zelf gedokterd en toen dat niet hielp heeft hij Van Diemerbroek verzocht te komen. Maar het mocht niet baten. In deze casus noemt hij Adolph Phildar een ervaren chirurgijn.

Maar in de casussen 18, 32, 33, 53, 70, 71 en 116 zet hij zich duidelijk af tegen de chirurgijns. Casus 32 laat zien dat hij qua kennis de meerdere is van de chirurgijn. In casus 33 schrijft hij "Den Zieken is onder de handen van den Chirurgijn van sijn selven gevallen", wat klinkt als "ten prooi gevallen aan de chirurgijn". Maar uit casus 53 blijkt dat de status van de arts nog lang niet zeker was. Van Diemerbroek speelde hier op veilig. Van Diemerbroek werd geroepen bij een patient waar eerst de chirurgijn had geamateurd; ruim een liter bloed had hij afgetapt. Van Diemerbroek onderzoekt de zieke en constateert dat deze stervende is. En dan schrijft hij dat hij

"geen genees-middel willen ingeven/ opdat den neus-wysen Heel-meester de doot van desen zieken / die hy door sijn mis-verstant ver-oorsaakt hadde / mijn Genees-Middel niet soude wijten".

De algehele strekking van zijn casussen over chirurgijns, behalve Adolph Phildar, is dat je er maar beter niet mee te maken kunt hebben. Ze kennen feitelijk maar 1 trucje, aderlaten, en dat is nu juist wat je niet moet toepassen

6.4.2 Swinnas en Barbette
Zoals reeds eerder aangegeven heeft Swinnas elf ziektegeschiedenissen beschreven. Casus 1 is de bekendste: de jongedame die onder het eten verschrikt uitroept als haar verteld wordt waar het bier gekocht is "O god! heb ik dan van dat Pest-bier gedronken?". Ze krijgt terstond koorts en andere ellende en op de vijfde dag overleed zij. Ook Swinnas beschrijft zijn patiënten met warmte en doet zijn uiterste best hun te redden van een gewisse dood. Hij laat net als Van Diemerbroek zien dat mensen ondanks ingrijpen van de arts overlijden. Maar ook hij toont ons één casus waarin hij verongelijkt opmerkt dat hij niet de eer kreeg die hem toekwam. In casus 8 beschrijft hij een edele dame die een pestbuil onder de rechter oksel had. Hij heeft enkel dagen lang haar verschillende middelen gegeven en uiteindelijk knapte de dame weer op. Maar in venijnige bewoordingen schrijft hij

"Doch mijn dank was seer kleyn, want de vuyle laster-tong van een onwetent Vroet-wijf wist so veel teweeg te brengen dat de straffe Gods voor geen straffe, en de gewesene Buyl voor geen Pest, gehouden wierd. Soo wert meenigmael het goet met kwaet en de konst met ondank-baerheyt geloont."

Barbette is een heel ander type arts. Hij toont zich in zijn veertien beschrijvingen wel een toegewijd arts, maar koeltjes en afstandelijk. Gedetailleerd laat hij bij elke casus zien welke middelen hij achtereenvolgens heeft geprobeerd, met succes en zonder succes. Hij houdt er ook van om met taal te spelen. Casus 1: Iemand die uit Brazilië was komen varen overleed aan de pest, wat door Barbette werd verwoord als: "de rasende Brasils-vaarder voer dezelve selve nacht over naar de andere wereld.". Casus 2: Over iemand met de naam Packer: "wierd N. Packer een zwaar packjen opgelegt, dat zijn wijf moest helpen dragen."
Casus 7 is bijzonder omdat hij het daar heeft over zijn huisvrouw. Doorgaans werd met huisvrouw echtgenote bedoeld. Maar hier is dat niet duidelijk. Want hij schrijft dat ze tegen het einde van haar zwangerschap liep en dat de vroedvrouw hem verzocht te komen. Zijn huisvrouw wilde zich niet laten onderzoeken. 'Zonder twijfel had zij een pestbuil in de lies.' Hij gaf haar wel pestmiddelen, maar ze overleed nog dezelfde nacht. En dan schrijft hij tot besluit: "Het was een aardig, tenger en al te verstandigh wijfje, en die waanwijsheyd kosten haar menschelijckerwijs het leven. Ses dagen hadde zy sieck en haar eygen Geneesmeester geweest, eer zy my om hulp versochte."
Geen warmte, alleen enig dedain, en een toon van "dikke bult, eigen schuld."
Aan het einde van de veertien beschrijving laat hij nog eens blijken dat hij zich superieur acht ten opzichte van het gewone volk.

"Die dees sieckte niet besmettelijck acht, (gelijck wonderlijcke reden of onreden-kavelaars in de wereld gevonden worden, ) kom hier en leere beter: de quaataardigheyd gaat haren gang, en past zeer weynig op het kakelen van neuswijse menschen."

Maar het is niet alleen dat hij zich superieur acht boven het gewone volk, ook meent hij dat er onder de collega's artsen zijn die hun literatuur niet goed bijhouden (26). Al met al vanuit de manier van beschrijven lijkt hij een niet al te beminnelijk mens te zijn.

6.4.3 Conclusie
De gevalsbeschrijvingen van de bovenvermelde artsen duiden niet op enige angst of paniek. Men ging met mensen met de pest om als met mensen met elke andere ziekte. Frijhoff constateert dat artsen uit de vroegmoderne tijd soms vooral geïnteresseerd zijn in de verdediging van hun beroepspositie (27); niet zelden polemiseren ze met hun collega's; vaker nog schilderen ze hun concurrenten met een andere bevoegdheid of van een andere kwalificatieniveau (apothekers, heelmeesters, ledenzetters, koppenzetters of rondtrekkende practici) zo zwart mogelijk af. Dat is bij de bovenvermelde schrijvers wel enigszins terug te vinden.

6.5 Kritiek was er ook
Hierboven is aangegeven dat Barbette niet overkomt als een beminnelijk mens. Er is in ieder geval één auteur geweest die zich flink aan hem heeft geërgerd, ene Francoys de Creux. Wie deze Francoys is of wat hij was, kon niet worden achterhaald. Misschien was het een pseudoniem.
Deze Francoys nu schreef eerst een boekje "Noodige bedenckinge op de Pest-Beschrijvinge van Paulus Barbette" in 1665, waarin hij de hiaten in de redenering van Barbette aantoonde. Dit boek bracht nogal wat opschudding teweeg onder de gevestigde orde medici en paramedici, want Francoys begint zijn tweede boekje de inleiding met een schrijven aan de zeer geleerde heren, geneesheren, heelmeesters en apothekers. Beste mensen, zo zegt hij, omdat velen van jullie kwaadspreken over mijn boek over mijn bedenkingen op de pestbeschrijving van wijlen Dokter Barbette , zonder overigens ook maar enig argument te geven, daarom heb ik nu dit boek geschreven over de verkrachte verlaten waarheid. Dit tweede boekje verscheen enkele maanden na het eerste en heeft als pakkende titel: "De verkrachte verlaten waerheyt, ingevoert, klagende tegen den medicyn, over 't ongelijck datse lijdt, in en ontrent de pest-sieckte".
Een strijdlustig mens deze Francoys. De hele medische wereld valt over hem heen en hij denkt 'weet je wat, ik schrijf nog een boek'. Bijzonder aan dit tweede boekjes is dat hij zijn tekst volop voorziet van voetnoten en hij richt zich in zijn stijl voortdurend tot de medische wereld. En hij besluit zijn veertig pagina's tellende, soms cabareteske, redevoering met "Maar weet dat God u om deze allen voor het gerecht zal stellen".
Wat was er zo schandelijk aan zijn eerste boek? Wat was zijn kritiek? Hij pakte de tekst van Barbette's boek en ging die bij regel voor regel uit elkaar pulken. In het begin lijkt het boek te gaan over een woordenspel, maar feitelijk gaat het over het nauwkeurig formuleren en redeneren.
Zo begint hij met te stellen dat wat Barbette zegt niet logisch is, namelijk dat de Pest een onbegrijpelijke ziekte is, door God gezonden. Francoys stelt dan vast: Is het onbegrijpelijk omdat de ziekte door God gezonden is, of begrijpt alleen Barbette het niet? Is elke ziekte die door God gezonden wordt onbegrijpelijk? Begrijpt Barbette andere ziekten dan wél? Enz, vraag na vraag.
Het zou Barbette sieren als hij een overzicht had gegeven van begrijpelijke en onbegrijpelijke ziekten. En hij maakt ook al geen onderscheid tussen ziekte en plaag.
Kortom, Francoys zaagt hem taalkundig doormidden. maar daar blijft het niet bij. Daarna begint hij te hakken op de door Barbette gevolgde redeneringen en logica, vooral op de door Barbette gehanteerde begippen als koorts, pestkoorts en pestkoorts zonder pest. En dat Barbette zegt te weten wat de oorzaak is, maar toch niet weet wat de ziekte is. Welhaast snerend schrijft hij: 'Is het niet beter om eerst de ziekte goed te kennen en te beschrijven en dan naar de oorzaak te zoeken?'
Ja, en waarom moeten de medici zo nodig in het Latijn schrijven en spreken?
"Ick erkenne dat ick onbequaem ben, om hem naer de Konst te ontdoen; alsoo de Latynsche Tael my onbekent is; en de Konst kan (naer 't seggen der Medicijnen) anders niet volkomen uyt gedruckt werden; 't welck haer practijck waer maekt, als sy met twee of meer, by een sieckte te gelijck zijn; en niet als Latijn spreecken, en soo men versoeckt datse gelieven Duyts te spreecken, op dat men 't verstaen mach; antwoorden, die dingen konnen in 't Duyts niet geseydt worden."
Hij blijft maar hakken op de redeneringen van Barbette met de vasthoudendheid van een houthakker die alle bomen van het bos wil vellen. Met hele heldere redeneringen haalt hij bewering na bewering onderuit. Feitelijk zette hij Barbette en de andere geneesheren als kwakzalvers.
Het is natuurlijk niet erg aardig om iemands werk aan te vallen als de auteur al overleden is.
Maar feitelijk gaat het niet alleen om een aanval op Barbette, maar op alle medici. Want Barbette verkondigt geen eigen ideeën. Wat hij schrijft hebben Heurnius, Van Diemerbroek en andere artsen ook als eens geschreven. Barbette heeft er wel een eigen sausje over heen gedaan maar in de kern van zijn boek zit niets origineels.
Na het boek van Barbette over de pest te hebben neergesabeld besluit hij met: Als iemand denkt dat ik iets tegen de geneeskunst heb, dan heeft hij het verkeerd. Ik ben een voorstander van geneeskunst, maar ik laak de manier waarop de geneeskunst wordt beoefend. De geneeskunst is door God gegeven, maar de wijze van beoefening is van de Duivel.

6.6 Conclusie
Er zijn geen aanwijzingen dat artsen en chirurgijns in paniek raakten bij de pest en dat ze mensen met de pest anders tegemoet traden dan andere zieken. Uit de gevalsbeschrijvingen door de medici blijkt toegewijdheid en zorgvuldigheid. De kennis over de pest en de bestrijding er van heeft in de zeventiende eeuw geen vooruitgang gemaakt. De hoogleraar Senguerdius beredeneerde dat pest moest zijn veroorzaakt door kleine beestjes, wat echter niet in vruchtbare aarde viel, en ene Francoys de Creux had felle kritiek op de zienswijze van de medici ten aanzien van de pest, en dat uitte hij via een kritische beschouwing over het boek van Barbette.


Ysbrand van Diemerbroeck

Ysbrand van Diemerbroek
Uit:Bijzondere Collecties UvA



1 Stadsarchief Amsterdam, arch.nr. 5020, inv. nr. 14 (1635 juli 24-1647 maart 13)

2 Stadsarchief Amsterdam, arch. nr 27, inv.nr 1 Memoriael van de dagelijckse voorvallen ende resolutiën

3 Stadsarchief Amsterdam, arch. nr 27, inv.nr 9

4 Stadsarchief Amsterdam, arch. nr 27, inv.nr 10

5 Zie paragraaf 3.7.2

6 Noord-Hollands Archief, arch.nr. 3300, Collegium Medico-Pharmaceuticum te Haarlem

7 Heurnius, Het noodigh pestboek, 1600

8 Heurnius, pag. 21

9 Heurnius, pag 23

10 Heurnius, pag 29

11 Paulus Barbette, Johan van Beverwijck, Gerard Blasius, Pieter Carels, IJsbrand van Diemerbroek, Jacob Gherinus, Johan Heurnius (de zoon), Hub Sysmus, Wouter van de Perre, Rutger van Loenen, Willem Swinnas

12 UvA, Blasius, Pest Geneesing en bewaaring voor deselve, 1663

13 Uva, Album Amicorum Joannis Leonardi Blasii, pag 147 (1659)

14 Uva, Album Amicorum Joannis Leonardi Blasii, pag 105 (1658)

15 UvA, Senguerdius, Ondersoeck van de pest, 1663, pag. 5

16 De enkelvoudige vergrootglazen van Van Leeuwenhoek (die tot 480x vergrootten) waren er toen al en microscopen werden al gebruikt.

17 UvA, Senguerdius, Ondersoeck van de pest, 1663, pag. 5

18 Athanasius Kircherus, Scrutinium physico-medicum contagiosae luis, quae pestis dicitur, 1658

19 Athanasius Kircherus, Naturelijke en Geneeskonstige navorsching der Peste, (..)Uyt het Latijn vertaalt door Zacharias vande Graaf, Heelmeester tot Rotterdam 1669, pag 65-66

20 Van Diemerbroek, Tractaat van de peste, deel IV

21 Barbette, Alle de medicynale werken, 1700

22 Swinnas, De PEST-STRYT, 1664

23 Frijhoff, W God's gave afgewezen; op zoek naar genezing van de pest: Nijmegen 1635-1636

24 Frijhoff, W, pag 153

25 Van Diemerbroek, Tractaat van de peste, boek 2, pag. 35

26 zie hoofdstuk 3, paragraaf 3.4.3.1 Algemene symptomen

27 Frijhoff, pag 145