De Pest in de zeventiende eeuw in Nederland
Hoofdstuk 2 Sterftecijfers en sterftepatronen


(20-04-2014: Links moeten nog worden gemaakt)



2 Sterftecijfers en sterftepatronen



2.1 Sterfte

Hoe reageerden de zeventiende-eeuwers op grote sterfte als gevolg van de pest? Zoals in de inleiding al is aangegeven is dit de centrale vraag. Maar om te kunnen reageren moet er wel een aanleiding zijn voor de reactie. En de aanleiding moet in dit geval tweeledig zijn:
1) er moet een grotere sterfte zijn dan gewoonlijk
2) de pest moet als veroorzaker van die grotere sterfte zijn herkend.
Het lijkt redelijk om te verwachten dat de reactie op grotere sterfte door bijvoorbeeld oorlogshandelingen of door hongersnood ten gevolge van misoogsten anders zal zijn dan op sterfte door besmettelijke ziekten. En in dit onderzoek gaat het alleen over de pest.

De vraag is dan ook hoe groot de sterfte was en daarnaast of de sterfte een epidemisch of endemisch karakter had. McNeill veronderstelt dat als een ziekteverwekker eenmaal in een populatie is gekomen dat dan een vorm van immuniteit zou ontstaan en dat derhalve vooral kinderen te lijden zouden hebben bij volgende epidemieën . Ook zou een populatie een bepaalde stabiele omvang moeten hebben om te kunnen komen tot een stabiele vorm van endemie. De vraag is dus ook of er inderdaad een vorm van immuniteit was ontstaan en daarmee de sterfte steeds lager en dat in pestperioden de kindersterfte hoger werd en of er verschillen zijn in populaties van verschillende omvang.
De gedachte dat de pest endemisch zou kunnen zijn geweest, zoals McNeill veronderstelt, was ook al in 1903 geopperd door Van Veen .
De sterftecijfers zoals Noordegraaf en Valk die presenteren (zie hieronder) lijken geen ondersteuning te geven voor een endemisch karakter van de pest. Voor de goede orde zij opgemerkt dat in dit onderzoek epidemie wordt gebruikt als epidemie in de oorspronkelijke betekenis, namelijk een in grotere mate dan normaal voorkomen van een besmettelijke ziekte. Een epidemie is een besmettelijke ziekte die zich snel verspreidt in de populatie. Er moet dus een patroon zijn van snel oplopende sterfte zijn om als epidemie te worden herkend.

Ter vergelijking kan men kijken naar het sterftepatroon ten gevolge van de Spaanse griep in 1918-1919 in vergelijking met het sterftepatroon aan overige infectieziekten zoals tyfus en mazelen. In die tijd had men geen antibiotica beschikbaar. Penicilline werd pas in 1928 ontdekt en pas in 1938 op kleine schaal geproduceerd. De situatie was met betrekking tot de bestrijding van infectieziekten middels medicijnen niet veel verder dan in de zeventiende eeuw.

Figuur 1a Sterfte als gevolg van influenza in 1918-1919 in Nederland


Figuur 1b Sterfte als gevolg van Tyfus, Mazelen, Roodvonk, Kinkhoest, Difterie en Kroep in 1918-1919 in Nederland

De sterfte ten gevolge van influenza heeft een duidelijk epidemisch karakter, terwijl uit het patroon van de overige ziekten blijkt dat deze constant in de populatie aanwezig zijn.

Een grotere sterfte dan gewoonlijk is gevoelsmatig te herkennen als er in korte tijd veel mensen in de familie, vriendenkring of woonomgeving sterven. Daar heb je geen getallen voor nodig, je ziet het om je heen gebeuren. Maar om inzicht te krijgen in de omvang kan men echter niet zonder getallen en sterftepatronen.

Noordegraaf en Valk hadden in hun boek al een overzicht (2)gegeven van sterftecijfers in de verschillende pestjaren. (Zie Tabel 1)

De auteurs maken zelf terecht diverse kanttekeningen bij de cijfers in deze tabel. Een van mijn bezwaren is dat het niet handig is om sterftecijfers te herleiden naar sterfte per 1000 inwoners, omdat er in die tijd geen betrouwbare bevolkingsadministratie was. De auteurs hebben schattingen gebruikt. Daarnaast citeren ze veel cijfers uit bronnen uit de twintigste eeuw waar ook de nodige kanttekeningen bij kunnen worden geplaatst.

2.2 Begrafenissen

Om de hiervoor vermelde bezwaren te ondervangen is in dit onderzoek gekozen voor een andere benaderingswijze, terug naar de bron, namelijk simpelweg tellen in begrafenisboeken.
Omdat in tabel 1 al blijkt dat er verschillen zijn in sterfte tussen de verschillende steden is er voor gekozen om drie steden te onderzoeken, Leiden, Rotterdam en Amsterdam, en daarnaast vanuit de literatuur de beschikbare bronnen te gebruiken. Deze drie steden zijn gekozen omdat deze steden beschikken over een archief over de hele zeventiende eeuw en omdat ze een groot aantal inwoners hadden.
Een andere reden was dat de archieven van het Regionaal Archief Leiden gedigitaliseerd zijn en vrij benaderbaar via internet, en in Rotterdam en Amsterdam zijn deze in een database gezet, en aldus benaderbaar. Graag had ik ter vergelijking een overzicht gemaakt van de sterfte in meer landelijke gebieden zoals Friesland en Drenthe, maar daar is de digitalisering van de archieven nog niet zover.

Op basis van tellingen van de aantallen begrafenissen in de zeventiende eeuw in Leiden in de pestperiodes zoals die ook in bovenstaande tabel worden gehanteerd zijn grafieken gemaakt die de leidraad zullen zijn voor een beschouwing over de sterftecijfers.
De redenen waartoe men in de zeventiende eeuw bijhield wie er wanneer waar werd begraven waren geen onderdeel van het onderzoek. Duidelijk is wel dat in de begrafenisregisters weinig meer wordt vermeld dan een datum en een naam. Bij kinderen niet eens een naam, maar "een kint van" of "een zoon van". Bij vrouwen vaak "de huijsvrouw van". Van veel mensen die begraven werden in de pestperioden is niet eens een naam bekend. Dan is de vermelding alleen maar: "een man naam niet bekend". Soms was de sterfte zo groot dat alleen aantallen werden genoemd "21 kinderen".

Leeftijd werd niet vermeld evenmin als doodsoorzaken, zoals tegenwoordig wél worden genoteerd, op een zeldzame uitzondering na. Als er al opmerkingen bij staan dan zijn het vaak aantekeningen in de vorm van de aanduiding van een beroep, functie of een rang in het leger.
Omdat de opname in een digitale database van de doop-, trouw- en begrafenisboeken bij het Regionaal Archief Leiden slechts tot 1636 gevorderd was (op moment van onderzoek in 2012), is alleen van Amsterdam en Rotterdam een compleet eeuw-overzicht gemaakt.

2.3 Sterfte in pestperiodes in Leiden

Om vast een totaalbeeld te geven over de sterftes in de vijf periodes in Leiden ten opzichte van elkaar zijn deze naast elkaar in dezelfde grafiek geplaatst (zie figuur 2).


2.3.1 1601-1605 (zie figuur 3)
De periode 1601-1605 imponeert nauwelijks als het gaat om aantallen. Wél is opvallend dat in deze periode er langere tijd een licht verhoogde sterfte is, in tegenstelling tot de andere perioden waarbij er duidelijke scherpe pieken zijn.
In de maanden augustus, september, oktober van 1601, 1602, 1603 en 1604 is er een toename van het aantal overledenen, waarna de sterfte weer daalt.
Het gegeven dat de sterfte een aantal jaren achter elkaar in dezelfde periode tijdelijk toeneemt zou er op kunnen wijzen dat er een endemische ziekte is, die onder bepaalde omstandigheden (jaarmarkten? oogsten?) leiden tot een verhoogde sterfte. In 1605 was dat patroon er niet en in de latere jaren ook niet. De gedachte dat de pest endemisch zou kunnen zijn geweest, zoals McNeill veronderstelt, was ook al in 1903 geopperd door Van Veen (3).
Na 1604 is er in Leiden 20 jaar lang geen verhoogde sterfte in enig jaar.

2.3.2 1624-1625 (zie figuur 4)
In het najaar van 1624 kwam er een zeer snelle sterke stijging van het aantal overledenen.
In augustus 1624 verdubbelde het maandelijkse aantal overleden en in oktober was het aantal overledenen bijna vijftien keer het maandelijks gemiddelde. Wat opvalt is dat de daling van de sterfte vrij langzaam ging. De sterfte daalde in 2 maanden naar het niveau van ongeveer 600 per maand, maar het duurde vijf maanden voor de sterfte op het niveau zat van voor de epidemie.

2.3.3 1635-1636 (zie figuur 5)
Elf jaar later, in 1635, slaat de pest vervolgens genadeloos toe. De gemiddelde maandelijkse sterfte tot augustus 1635 was 240. In de maanden augustus, september, oktober en november overleden er respectievelijk 1440, 3637, 5931 en 3262 mensen.
Het patroon is hier hetzelfde als in de voorgaande jaren, maar het gaat om immens veel grotere aantallen. In september was de sterfte vierentwintig keer zo hoog als het gewoonlijke maandelijkse gemiddelde.
Dit lijkt niet op een endemische ziekte, maar eerder op een ziekte die nieuw is in een populatie.
In 1635 had Leiden rond de 55.000 inwoners (4). Als deze schatting het aantal inwoners was aan het begin van 1635, dan overleed in de maanden augustus t/m november bijna een kwart van de populatie! Gaat het om een schatting ná de epidemie dan gaat het nog altijd om 20% van de mensen dat in vier maanden tijd overleed.
Dit zijn niet de percentages die men schat voor de pestepidemie in 1347-1351, maar toch een veel hogere sterfte in vergelijking met de sterfte in de twee voorafgaande pest-periodes. Een waarlijk een desastreuze verwoestende epidemie!

Vervolgens bleef het bijna 20 jaar rustig, tot in juli 1655 de sterfte weer snel omhoog ging.

2.3.4 1655-1656 (zie figuur 6)
Ook hier weer het patroon; een snelle stijging in augustus, piek in september en een snelle daling in de maanden daarna. Zoals al in de overzichtsgrafiek duidelijk werd; de aantallen overledenen waren fors lager dan in 1635.

2.3.5 1663-1665 (zie figuur 7)
Wat aantallen betreft beduidend lager dan de voorgaande pestperioden en wat betreft patroon is hier iets merkwaardigs te zien. De toename begint al in mei/juni 1664 in plaats van in augustus, blijft 3 maanden (aug/sept/okt) hoog en daalt daarna snel.

2.3.6 Vergelijking van de cijfers uit verschillende bronnen

De getallen waarop de bovenstaande grafieken zijn gebaseerd zijn het resultaat van handmatige tellingen van overledenen gemeld in de overlijdensregisters, behalve de cijfers uit de periode 1601-1605. Deze laatste komen uit de database van het Regionaal Archief en zijn per onderzocht jaar steekproefsgewijs vergeleken met handmatige tellingen.
De verschillen per maand varieerden van 0 tot 12.
Het overzicht in "De slaende hant Gods" uit 1664 geeft voor Leiden in 1635 een weektabel die voor de vergelijkbaarheid is omgezet naar een maandtabel. Datzelfde is gedaan voor het jaar 1655.

Uiteraard is niet meer na te gaan waarop de getallen van "De slaende hant Gods" zijn gebaseerd, maar orde van grootte en het patroon zijn dezelfde als bij de handmatige tellingen. Alleen voor wat betreft november 1635 is er een opmerkelijk verschil.
De vaststelling van de redelijke betrouwbaarheid van het overzicht uit "De slaende hant Gods" is van belang omdat in dat overzicht ook van andere steden sterftecijfers worden gegeven.

Uit de bovenstaande grafieken blijkt in ieder geval dat een pestepidemie niet een heel jaar duurde, maar slechts een paar maanden.
De vraag is dan natuurlijk of deze sterftepatronen ook bij andere steden aanwezig zijn.














2.4 Sterfte in de zeventiende eeuw in Rotterdam

De begrafenisregisters in de database van het gemeentearchief Rotterdam maken onderzoek gemakkelijk en snel, maar men ziet ook gelijk dat interpretatie van de verkregen informatie lastig is. De archivaris van het gemeentearchief gaf het onderstaand overzicht, waarmee meteen de hiaten duidelijk worden.

Overzicht van de in de database van het archief Rotterdam opgenomen boeken
1574-1646 Kerkmeesters, jaarrekeningen Volwassenen en kinderen die in de kerken of "in de straet"* begraven werden, en waarvan de begrafenis niet door de diaconie werd betaald. Doden op de andere kerkhoven staan niet vermeld. Er ontbreken enkele jaren. Periodes 1574-1593 en 1606-1624 zijn ingevoerd in Digitale Stamboom.
1593-1606, 1625-1812 Weeskamer, registers van overledenen Alleen volwassenen, maar geen Joden Periodes 1593-1605, 1625-1646 en 1657-1668 zijn ingevoerd in de Digitale Stamboom
1646-1657, 1668-1811 DTB Rotterdam, begraafboeken Iedereen, behalve Joden en inwoners van het Gasthuis en het Pest- en Dolhuis Er zijn 3 elkaar deels overlappende series. Alle daarin genoemde personen zijn ingevoerd in de Digitale Stamboom.
1619-1764, 1799-1811 Pest- en Dolhuis, patiënten-registers Patiënten van het Pest- en Dolhuis Ingevoerd in de Digitale Stamboom
1695-1702 Stad Rotterdam, impost Iedereen, behalve inwoners van weeshuizen

De grafiek van het aantal begrafenissen per jaar in de zeventiende eeuw (zie figuur 8) geeft dus geen volledig beeld van het aantal begrafenissen; voorzichtigheid is dus geboden bij de interpretatie.

De pestperioden 1654-1655 en 1663-1664 vallen in deze grafiek nauwelijks op.
Op basis van figuur 8 kan men dus niet gemakkelijk de pestperioden aanwijzen. De hiervoor genoemde hiaten maken interpretatie nauwelijks mogelijk.
Daarom is alleen van de bekende pestperioden een gedetailleerder overzicht gemaakt, zie figuur 9.

2.4.1 1601-1605 (zie figuur 10)
Anders dan in de situatie in Leiden zijn hier maar 2 jaren te onderscheiden met kortdurende verhoogde sterfte, en wel in 1602 en 1603.

2.4.2 1624-1626 (zie figuur 11)
In 1624 was er in augustus t/m oktober een drie- tot vier-voudige toename in het aantal begrafenissen, met daarna een daling met daarna een 3 maanden durende daling. In 1625 was er een korte stijging in februari/maart en vervolgens begon in juni een vier maanden durende toename. Vanaf oktober was er een geleidelijke daling totdat in juni 1626 het aantal begrafenissen weer op het niveau zat van begin 1624.
Het sterftepatroon is hier anders dan in Leiden in dezelfde periode. In 1624 begon de toename van de sterfte in Rotterdam weliswaar op hetzelfde moment, maar na de aanvankelijke daling bleef de sterfte op een hoger niveau liggen dan in begin 1624 en er kwam in 1625 opnieuw een toename in de sterfte. Terwijl er op dat moment in Leiden helemaal niets aan de hand was.

2.4.3 1635-1636 (zie figuur 12)
Het sterftepatroon van de periode 1635-1636 volgt het sterftepatroon van Leiden. De verschillen zijn dat de sterfte lang niet zo groot was als in Leiden, en dat na de daling in sterfte nog geruime tijd de sterfte op een hoger niveau bleef dan voor de aanvang van de epidemie.
In oktober 1635 werd het hoogtepunt bereikt met wel bijna 9 keer zoveel sterfte als per maand in het eerste halfjaar, maar dat valt in het niet bij de sterfte in Leiden die 24 keer zo hoog was als het maandgemiddelde. De gemiddelde sterfte per maand in 1636 was 2x zo hoog als de gemiddelde sterfte per maand in de eerste zes maanden van 1635.
Brunner heeft in 1946 geschreven over de pestepidemieën in Rotterdam. Over de periode 1634 t/m 1637 meldt hij de volgende aantallen overledenen (ter vergelijking ook de aantallen volgens de digitale database).

              Overleden         Overleden
             (vlgs Brunner)   (vlgs database)
1634        482                         497
1635     1372                       1597
1636     1230                       1212
1637       457                          472

2.4.4 1653-1656 (zie figuur 13)
Net als in de periode 1624-1626 is hier een lichte stijging te zien in 1653. In 654 daalde de sterfte weer en in 1655 ging de sterfte in enkele maanden merkbaar omhoog.

2.4.5 1663-1664 (zie figuur 14)
In 1663 was er nauwelijks iets aan de hand in Rotterdam maar in 1664 was er een duidelijke maar niet overdreven sterke stijging in de sterfte.

2.4.4 1649 (zie figuur 15)
In de overzichtsgrafiek (figuur 8) is er ook een piek in de sterfte in 1649. Zekerheidshalve is daarom gekeken hoe het sterftepatroon in dat jaar was.
Het sterftepatroon in 1649 blijkt geen duidelijke pieken in sterfte te hebben, dus in 1649 was er geen epidemie. Er waren misschien wel pestgevallen, maar niet in die mate dat er sprake was een epidemie (vergelijk dit patroon met figuur 1a en 1b). De verhoogde sterfte ten opzichte van andere jaren is dus het gevolg geweest van andere oorzaken, die geen epidemisch karakter hadden.













2.5 Sterfte in Amsterdam (zie figuur 16)
Net als Rotterdam kon bij het stadarchief Amsterdam worden geput uit de begrafenisregisters die zijn opgenomen in een database.
Hier zien we naast de pieken in sterfte in 1603, 1624, 1636, 1655, 1664, ook pieken in 1617 en 1673.
Waren dat misschien pestperioden zonder dat ze ooit als zodanig waren benoemd? Noordegraaf en Valk hebben het jaar 1617 in hun overzicht opgenomen, maar 1673 niet.

2.5.1 1617-1618 en 1672-1674 (zie figuur 17)
Het sterftepatroon van 1617/1618 komt overeen met de sterftepatronen tijdens de vijf bekende pestepidemieën, dus waarschijnlijk was er in 1617 in Amsterdam een kleine pestepidemie.
Het sterftepatroon in 1672 t/m 1674 blijkt heel anders te zijn Dit patroon lijkt in het geheel niet op de uitbraak van een besmettelijke ziekte. Het jaar 1672 is in de geschiedenisboeken bekend als het rampjaar, het jaar waarin de republiek werd aangevallen door Frankrijk, Engeland, en de bisdommen Münster en Keulen en er een economische crisis uitbrak. De hoge sterfte zal waarschijnlijk daarmee hebben samengehangen, en valt buiten het kader van dit onderzoek.

2.5.2 De 6 Amsterdamse pestperioden bij elkaar in een grafiek (zie figuur 18)
In deze grafiek valt op dat de pestperioden in 1635-1636 en in 1663-1664 een ander patroon laten zien dan in Leiden en Rotterdam. In beide periode is er eerst een relatief milde epidemie die vervolgens in het jaar daarop wordt gevolgd door een heviger epidemie die al in juni start. een patroon dat in Rotterdam te zien was in de periode 1624-1626 en 1653-1565.
Op het hoogtepunt van de epidemie in Amsterdam in 1664 overleden er wekelijks 1200 tot 1300 mensen. (Slaende hant Gods)

2.5.3 Incompleetheid begraafregisters van Amsterdam
Op de website van het stadsarchief wordt aangegeven dat de begraafregisters niet compleet zijn. Sommige begraafboeken zijn om onbekende reden niet bewaard gebleven of overgedragen. Ook zijn er mensen van wie de begraafinschrijving ontbreekt. Een voorbeeld hiervan zijn de jaren waarin de pest de stad in zijn greep hield. Velen werden tegelijkertijd begraven waardoor het onmogelijk was om iedereen te registreren. Burgers van Amsterdam die buiten Amsterdam werden begraven zijn niet opgenomen in de digitale begraafindex.

2.5.4 Sterftecijfers uit de Zieken- en doodenboek van het Amsterdamse pesthuis (zie figuur 19)
Uit het pesthuis is een registratie bewaard gebleven, het "Zieken- en doodenboek van Gast- en Pesthuis".
De begrafenisregisters vermelden voor 1664 een totaal van 14669 doden. De registratie van het pesthuis vermeldt in totaal 22.820 doden. Andere bronnen (5) vermeldden een totaal van 24.148 doden.
De grafiek van de sterfte volgens de cijfers van het pesthuis wijkt qua patroon niet af van het patroon dat uit de begrafenisregisters naar voren komt.

2.6 Leiden, Rotterdam en Amsterdam met elkaar vergeleken

Bij het samenstellen van de grafieken was al opgevallen dat er verschillen zijn.

De pestperiode 1601-1604 heeft in Leiden en Rotterdam een endemisch karakter, in Amsterdam heeft het het aanzien van een kleine kortdurende epidemie.
In "De slaende hant Gods" staat gemeld dat in Amsterdam en Leiden in 1601 en/of 1602 geruime tijd wekelijks zevenhonderd tot achthonderd mensen overleden. Om welke jaren het gaat en om hoeveel weken en welke maanden staat niet vermeld. Deze aantallen zijn in ieder geval hoger dan in de bovenstaande grafieken.

In Amsterdam is er in 1617 een besmettelijke ziekte die zorgt voor een snel stijgende sterfte en maar langzaam uitdooft, in Leiden en Rotterdam is er geen epidemische ziekte in die periode. De pestperiode in 1624-1625 lijkt voor Rotterdam een endemisch karakter te hebben, met 2 kleine pieken. In Amsterdam en Leiden is er een kortdurende epidemie, waarbij de piek in sterfte in Leiden beduidend hoger is dan in Amsterdam.
Andere aantallen komen uit Dekker en "De slaende hant Gods". In Amsterdam overleden in 1623 6781 mensen (Dekker), in 1624 11.795 mensen, in Leiden overleden vanaf augustus 1624 tot oktober 1625 9.597 mensen (Slaende hant Gods).

De pestperiode 1635-1636 is een heel merkwaardige. In Amsterdam lijkt de ziekte over een langere periode uitgesmeerd met twee toppen. In Rotterdam is de sterfte relatief hoog, maar in aboslute aantallen gaat het om een fractie van de sterfte in Leiden en Amsterdam. En ook in Rotterdam doet de ziekte er kennelijk lang over om uit te doven.
Leiden daarentegen heeft in een korte periode een gigantische sterfte te verwerken. De ziekte komt snel op, woedt enkele maanden met duizenden en duizenden slachtoffers, om vervolgens weer net zo snel te verdwijnen als het opgekomen was.
Ook de perioden 1655-1656 en 1663-1664 laten verschillen zien in patronen en ernst. Het opvallendst is nog wel dat de pest in 1664 in Amsterdam duizenden slachtoffers maakt en terwijl er in Leiden in die periode nauwelijks wat aan de hand is.











2.7 Sterfte in overige steden
Van verschillende andere steden werd via secundaire bronnen cijfers over aantal overledenen bekeken.

2.7.1 1601-1605
Een ordonnantie uit 1605 uit Sluis, toen nog gelegen aan de zeearm het Zwin, vermeldt dat de pest nog steeds aanwezig is. Van die periode zijn geen sterftecijfers bekend; wel van latere jaren (zie verderop).
Opmerkelijk is een stuk uit 1607 uit Geertruidenberg (6) waarin staat beschreven dat de pest vier jaar lang aanwezig is geweest en nog steeds aanwezig is en dat eenderde van de bevolking is overleden in die periode. Dat betekent dat de pest nooit zo heftig kan zijn geweest. In 4 jaar tijd een netto afname van de bevolking met drie-en-dertig procent betekent per jaar een netto-afname van ongeveer acht procent.
Ook uit een stuk van het dorp Raamsdonk (7) uit 1607 blijkt dat de pest 4 jaar aanwezig is geweest.
Fokker heeft uitgebreid geschreven over epidemieën in Zeeland. Zo geeft hij ook aantallen overledenen in Middelburg in 1603 (zie figuur 20).


Fokker presenteert hier een opmerkelijk detail, namelijk de doodsoorzaak. Er kon helaas niet worden geverifieerd of er inderdaad zo'n vermelding was bij de begrafenissen. Het archief Middelburg heeft namelijk zwaar te lijden gehad onder de bombardementen in de tweede wereldoorlog en zijn er veel archieven verwoest, waaronder ook begrafenisregisters uit deze periode. Maar uit Hulst kon wel informatie worden verkregen; bij een zeer beperkt aantal begravenen is inderdaad gemeld dat men aan de gave Gods was overleden. Maar bij het overgrote deel van de begravenen staat alleen maar een datum en een naam.

Goyarts beschrijft dat in Roosendaal eveneens apart werd bijgehouden hoeveel overledenen waren overleden als gevolg van de pest. Dit kon helaas niet ten archieve worden geverifieerd wegens het niet beschikbaar zijn van de bronnen.
Het apart registreren van mensen die zijn overleden aan de pest vereiste dat men in staat moet zijn geweest de pest als zodanig te kunnen herkennen, bij levenden en/of gestorvenen. De vraag is natuurlijk hoe goed men dat kon. En met welk doel werd het eigenlijk geregistreerd? In de registers van Leiden, Rotterdam en Amsterdam werden dergelijke vermeldingen niet gevonden.

2.7.2 1624-1625
Fokker vond enige aanwijzingen dat de pest zich in deze jaren heeft voorgedaan in Middelburg, maar geeft daarover geen cijfers. Waar men in die periode veel meer last van had was de zogeheten Mansfelder-ziekte, een gelegenheidsbenaming. In verband met de belegering van Breda was voor het ontzet van Breda een groot leger, onder bevel van de Graaf van Mansfeld, ontscheept in Zeeland in januari 1625. Dat ontschepen liep niet helemaal soepel. Soldaten sloegen aan het plunderen en bedelen. Eind februari brak er een periode aan van strenge vorst. Hierdoor en door de slechte gezondheidstoestand van de soldaten werden velen van hen ziek. In de steden waar de soldaten waren ingekwartierd (Vlissingen, Veere, Arnemuiden, Middelburg) lagen vele soldaten ziek, waardoor burgers ook werden aangestoken. Om de voortgang van de epidemie te stoppen werden toen op de hoeken van straten en markten teertonnen gebrand en grote vuren aangelegd.

2.7.3 1635-1636

Middelburg
Fokker geeft in zijn boek de volgende jaartotalen voor Middelburg:
1633 929
1634 672
1635 863
1636 939
1637 1224
Opmerkelijk is hier dat de sterfte vooral in 1637 plaatsvindt terwijl de sterftepiek in de overige plaatsen in 1635 of 1636 is.

Zwolle
In Zwolle overleden in de periode mei t/m december 1636 2556 mensen met de piek van de sterfte in september, met in totaal 706 doden.

Nijmegen
Vanuit Nijmegen zijn geen sterftecijfers bekend. Wél heeft Welters (8) een inventarisatie gemaakt van het Luygeld van de Stevenskerk in de periode januari 1635 t/m november 1636.. Voor het begraven van een overledene moest geld worden betaald voor het luiden van de klok, het luygeld.
Op basis van het luygeld (zie figuur 21) berekende Welters dat 27 procent daarvan op het kerkhof van de Sint. Stevenskerk werd begraven.

Anders dan bij de sterfte in de steden Amsterdam ziet men hier de tweede piek in sterfte relatief snel na de eerste piek komen. De eerste piek hangt waarschijnlijk samen met het gegeven dat al die doden niet alleen inwoners waren van Nijmegen. In die periode waren er rond Nijmegen Franse en Engelse legers gelegerd. Een mogelijke oorzaak van de snelle toename van het aantal overleden in augustus 1635 is terug te vinden in het raadsignaat van 16 augustus 1635 waarin beschreven wordt dat de Franse infanterie zoveel zieken heeft

"datt niet alleen die gasthuijsen ende andre publique plaetsen daermede gevult sijn, maer datt dieselve oock doorgaens langhs de straeten end voorde (onleesbaar) liggen ende miserabelick sterven: causerende sodanige stanck ende besmettingh datt veele burgeren ende ingesetenen voorde voett sieck worden ende mede commen t'overlijden,"

Na een daling van de sterfte in november 1635 volgt een relatief rustige winterperiode waarna in april 1636 de sterfte weer snel stijgt. In het raadsignaat van 27 april 1636 werd vastgesteld (9) dat er in een weeks tijd honderdachtenzeventig mensen begraven werden. En in het raadsignaat van 3 juli 1636 (10) werd vastgesteld dat er vanaf de laatste dag van juli 1635 tot aan 2 juli 1636 vijfduizendvijfhonderd mensen begraven zijn. En men constateert nog geen afname van het aantal begrafenissen.
Het raadsignaat van 3 augustus 1636 vermeldt dat er van 31 juli 1635 tot 1 augustus 1636 6009 mensen zijn gestorven en begraven.

Gouda
Wat betreft aantal overledenen valt Gouda in het niet bij de sterfte in de grote steden (11). Wat betreft sterftepatroon is er een lichte gelijkenis met het patroon in Amsterdam; een kleine piek in 1635 en een grotere toename in het najaar van 1636. Dat de sterfte snel stijgt in april is afwijkend van de sterfte in de andere steden
Bij de cijfers over Gouda moeten de volgende kanttekeningen worden gemaakt:
1 De bronnen die Buwalda en Buwalda in hun artikel noemen waren niet meer te vinden, ook niet door de archivaris. Wel zijn er in boeken nog wat algemene gegevens gevonden over het Catharinagasthuis maar verder werd niets gevonden.
2 Er waren voor Gouda geen begrafenisregisters, alleen grafboeken (12). Hierin werd bijgehouden of voor een graf was betaald. Een vermelding betekende niet meteen dat iemand ook overleden was.
Toch meen ik dat de gegevens van Buwalda en Buwalda redelijk betrouwbaar kunnen zijn, omdat zij in hun artikel een plattegrond geven met per straat de pestgevallen zoals zij die konden herleiden uit de hun ter beschikking staande gegevens.
Op basis van de genoemde aantallen kwamen zij tot de conclusie dat de pest in Gouda lang niet zo hevig was als in bijvoorbeeld Amsterdam en Haarlem.

2.7.4 1663-1666
Fokker geeft voor Middelburg nog sterftecijfers voor het jaar 1666. (zie figuur 22)
Qua aantallen niet imponerend en ook niet qua relatieve stijging. Een stijging naar 3 tot 4 keer het maandgemiddelde is niets vergeleken met de stijgingen in andere periodes.

2.7.5 1630-1700
Tot slot een overzicht van de jaarlijkse sterfte in Sluis.(zie figuur 23)
In deze grafiek is niets te merken van grote sterfte in de perioden 1635-1636, 1655-1656 en 1663-1664. Alleen in 1666 is er een sterfte die 3x zo groot is als de voorgaande jaren.



2.8 Beschouwing
Na al deze grafieken en tabellen is een beschouwing op zijn plaats over wat uit deze cijfers en patronen is af te leiden en daarmee de vragen uit het begin van dit hoofdstuk te beantwoorden.
Hoe groot was de sterfte? Die vraag kan alleen per stad worden beantwoord. Er was geen landelijk beeld, zoals hierboven al uitgebreid in de grafieken is uitgebeeld.

2.8.1 Endemie of epidemie?
De sterftepatronen en de omvang van de sterfte van de in deze perioden wijzen niet op een endemisch karakter van de pest, met af en toe een opleving. Alleen de periode 1601-1605 voldoet aan dat beeld. Daarnaast is het opvallend dat de sterftepatronen niet steeds dezelfde zijn. In Amsterdam, Rotterdam en Gouda zijn er periodes waarbij er eerst een kleine stijging is in het aantal sterftes met een langzame daling en in het jaar daarop een forse stijging. In Leiden is er gigantische stijging, terwijl er Amsterdam wel een stijging is, maar niet echt overdreven groot. In Amsterdam komt pas de grote klapper in 1664 terwijl er dan, relatief gezien, in Leiden en Rotterdam nauwelijks iets aan de hand lijkt.

De conclusie kan niet anders zijn dan dat de pestepidemieën per stad en per jaar of periode verschillend waren, en de pest niet endemisch was. De cijfers kunnen er op wijzen dat de pest in de verschillende steden en in de verschillende perioden een verschillende virulentie had of dat de populaties in de steden een verschillende weerstand hadden. Of dat het ging om verschillende ziekteverwekkers. En er zijn nog meer redenen te bedenken, zoals verschillende samenstelling van de populaties. Leiden had bijvoorbeeld als universiteitsstad een toestroom van studenten uit het hele land.

2.8.2 Immuniteit en kindersterfte
McNeill veronderstelde dat als een ziekteverwekker eenmaal in een populatie is gekomen dat dan een vorm van immuniteit zou ontstaan en dat derhalve vooral kinderen te lijden zouden hebben bij volgende epidemieën.

2.8.2.1 Geen immuniteit tegen Yersinia Pestis
Tegen Yersinia Pestis, de verwekker van de pest, blijkt het moeilijk immuniteit op te wekken. Literatuuronderzoek leert dat, ondanks heel veel onderzoek, men er heden ten dage nog steeds niet in is geslaagd een fatsoenlijk werkend vaccin te maken.
De Centers for Disease Control hebben een soort van vaccin waarbij ze schrijven:

"Plague vaccines have been used since the late 19th century, but their effectiveness has never been measured precisely. Field experience indicates that vaccination with plague vaccine reduces the incidence and severity of disease resulting from the bite of infected fleas. The degree of protection afforded against primary pneumonic infection is not known."

In de tegenwoordige tijd is Madagascar een waardevolle bron van informatie over de pest.
Migliani en zijn team constateerden dat vanaf eind tachtiger jaren van de twintigste eeuw de pest toeneemt in Madagascar, zowel in de stad als op het platteland, ten gevolge van een complex van sociaaleconomische en omgevingsfactoren. Ratsitorahina en zijn team constateerde in 2000 dat infecties met pest kunnen optreden zonder klinische symptomen en dat mensen kunnen genezen zonder behandeling.
En dat is dan toch weer merkwaardig. Kennelijk hebben deze mensen wél een soort van immuniteit.

2.8.2.2 Kindersterfte (zie figuur 24)
Het was niet mogelijk om goede gegevens te vinden over de kindersterfte. Alleen in de begrafenisboeken van Leiden was een vage aanwijzing te vinden over de kindersterfte.
In deze begrafenisboeken werd, zoals aan het begin van dit hoofdstuk al aangegeven, geen leeftijd vermeld. Van volwassenen werd de naam vermeld, vrouwen werden vaak vermeld als "huisvrouw van". Daarnaast waren er vermeldingen zoals "kind van", "een weeskind", "zoon van" of "dochter van".
Het is niet bekend welke leeftijdsgrenzen werden gehanteerd voor de aanduidingen kind, zoon of dochter.
Om toch een beeld te krijgen van de kindersterfte is voor Leiden voor alle pestperiodes gekeken hoe groot het percentage begrafenissen per maand was van het totaal aantal begrafenissen in die maand. Daarbij is de aanname geweest dat binnen een periode degenen die de begrafenisregisters bijhielden ongeveer dezelfde leeftijdsgrenzen hanteerde.

Hier is te zien dat het percentage kinderen dat wordt begraven in een pestperiode eerder omlaag gaat dan omhoog, vooral bij perioden 1624/1625, 1635/1636 en 1655/1656, terwijl volgens de gedachtengang van McNeill juist het percentage overleden kinderen omhoog zou moeten zijn gegaan.

2.8.3 Voldoende omvang voor een stabiel patroon van endemie
McNeill stelt dat na een eerste ontmoeting met een nieuwe ziekteverwekker de populatie een soort immuniteit opbouwt waardoor de ziekte endemisch wordt. De voorwaarde die McNeill daaraan verbindt is dat de bevolking een voldoende omvang heeft om een stabiel patroon van endemie te vormen.

Ook hierbij moet worden geconstateerd dat de gevonden cijfers hier geen ondersteuning voor bieden.
Enerzijds zien we in Sluis, een stadje dat op 1 januari 2010 2309 inwoners had, een stabiel patroon met alleen in 1666 een drie- tot viervoudige toename in het aantal sterfgevallen. Als in 1666 het inwoneraantal de helft was van het aantal in 2010 dan houdt dat in dat in 1666 zevenenvijftig procent van de bevolking overleed! Een massale sterfte dus, vergelijkbaar met de sterfte tijdens de pestepidemie van 1347-1351. Maar in alle jaren daarvoor is er niet zo'n grote sterfte geweest
Anderzijds ziet men dat in steden die echt heel veel groter waren meermalen een sterke tot zeer stijging was in sterfte. In die steden was kennelijk geen stabiel patroon van endemie. Of liever, de pest was dus niet endemisch.

2.9 Conclusie
De sterftecijfers en patronen zoals hierboven vermeld geven voor wat betreft de pest geen houvast voor de theorie van McNeill. Maar dat zegt nog niets over zijn stelling over de gewenning (in gedrag) aan perioden met grotere sterfte ten gevolge van epidemieën.
Spaanse Griep 1918-1919
Figuur 1a: Sterfte als gevolg van de Spaanse Griep
1918-1919 in Nederland
Bron: CBS

Sterfte aan infectieziekten zonder Spaanse Griep in 1918-1919

Figuur 1b Sterfte als gevolg van Tyfus, Mazelen, Roodvonk, Kinkhoest, Difterie en Kroep
1918-1919 in Nederland
Bron: CBS (1)

Sterftecijfers uit de Gave Gods

Sterftecijfers uit de Gave Gods
Tabel 1 Sterfte per 1000 inwoners in Hollandse steden gedurende een aantal pestjaren 1602-1668 (Uit: Noordegraaf en Valk)


Sterftecijfers Leiden
Figuur 2 Aantal begrafenissen per maand in Leiden in de vijf pestperioden in de 17e eeuw.


Sterftecijfers Leiden1
Figuur 3: Aantal begrafenissen per maand in de periode januari 1601 t/m december 1605.

Sterftecijfers Leiden2
Figuur 4: Aantal begrafenissen per maand in de periode januari 1624 t/m december 1625.

Sterftecijfers Leiden3
Figuur 5: Aantal begrafenissen per maand in de periode januari 1635 t/m september 1636.

Sterftecijfers Leiden4
Figuur 6: Aantal begrafenissen per maand in de periode januari 1655 t/m april 1656.

Sterftecijfers Leiden5
Figuur 7: Aantal begrafenissen per maand in de periode juni 1663 t/m augustus 1665.



Sterftecijfers Vergelijking
Tabel 2 Vergelijking van de aantallen begrafenissen in Leiden uit handmatige telling met het aantal overledenen in Leiden volgens "De slaende hant Gods"




Eeuwoverzicht Rotterdam
Figuur 8 Eeuwoverzicht van het aantal begrafenissen per jaar in Rotterdam van 1600 t/m 1700 op basis van de gegevens in de digitale database van het gemeentearchief Rotterdam.

Sterftecijfers Rotterdam
Figuur 9 Aantal begrafenissen per jaar in Rotterdam van 1600 t/m 1700. Als pestperioden zijn genomen: 1601 t/m 1605, 1624 t/m 1626, 1634 t/m 1636, 1653 t/m 1656 en 1663 t/m 1664.

Sterfte Rotterdam1
Figuur 10 Aantal begrafenissen in Rotterdam in 1601 t/m 1605

Sterfte Rotterdam2
Figuur 11 Aantal begrafenissen in Rotterdam in 1624 t/m 1626

Sterfte Rotterdam3
Figuur 12 Aantal begrafenissen in Rotterdam in 1634 t/m 1637

Sterfte Rotterdam4
Figuur 13 Aantal begrafenissen in Rotterdam in 1653 t/m 1656

Sterfte Rotterdam5
Figuur 14 Aantal begrafenissen in Rotterdam in 1663 t/m 1664

Sterfte Rotterdam6
Figuur 15 Aantal begrafenissen in Rotterdam in 1649


Eeuwoverzicht Amsterdam
Figuur 16 Aantal begrafenissen per jaar in Amsterdam van 1600 t/m 1700 op basis van de gegevens in de digitale database van het stadsarchief Amsterdam

Sterftecijfers Amsterdam1
Figuur 17 Aantal begrafenissen in Amsterdam in 1617 t/m 1618 en 1672 t/m 1674

Sterfte Amsterdam2
Figuur 18 Aantal begrafenissen in de zes pestperioden in Amsterdam. Als pestperioden zijn genomen: 1602, 1617 t/m 1618, 1624 t/m 1625, 1635 t/m 1637, 1655 t/m 1656 en 1663 t/m 1664.

Sterfte Amsterdam3
Figuur 19 Aantal overledenen in Amsterdam in 1663 en 1664 op basis van de gegevens uit het zieken- en doodenboek van het Gast- en Pesthuis.

Sterfte Middelburg 1603
Figuur 20 Aantal begrafenissen per maand in Middelburg in 1603. In rood het aantal mensen dat is overleden aan de pest.







Luygeld Nijmegen 1636-1637
Figuur 21 Aantallen luygeld per maand in de periode januari 1635 t/m november 1636 voor de Sint Stevenskerk te Nijmegen.

Sterfte Middelburg 1666
Figuur 22 Aantal overleden per maand in de periode januari 1666 t/m december 1666 in Middelburg.

Sterfte Sluis 1630-1700
Figuur 23 Aantal overledenen per jaar in Sluis in de periode 1630-1700 (13)


Percentage kindersterfte in Leiden
Figuur 24 Percentage begraven kinderen per maand ten opzichte van het totaal aantal begraven mensen per maand in de vijf pestperioden in Leiden.


Noten (uitgebreide literatuuropgave volgt nog)

1 CBS; Bijdragen tot de statistiek van Nederland 1918 en 1919.

2 Noordegraaf en Valk, pag 54 en 55.

3 Van Veen; pagina 22. "Men zal opmerken, dat in dezen tijd de pest zeer dikwijls optrad; met eenig recht mag men er aan twijfelen, of zij wel ooit geheel verdwenen was. Ik houd dit voor zeer waarschijnlijk en wel mede, omdat uit jaren, waarin de ziekte niet heerschte in het ééne gedeelte van Gelderland, berichten dienaangaande tot ons komen uit andere streken."

4 Israel, Jonathan I, pag. 689

5 Commelin; de 3 wonderen

6 "Wij Borgemeesters Schepenen ende Raedt deser stede Geertruydenberghe attesteren ende betuygen midts desen waerachtigh ende ons wel kennelijck te zijn, dat binnen den dorpe van Raemsdonck ende Langestraet naest dese voirs stede gelegen de gave der peste alnoch jegenwoirdelijck seer is grasserende, gelyck die in wel viercontinuele jaren achtereen aldaer seer gegrasseert heeft, sulcx dat het een derdepaert der ingesetenen derselffe dorpen in onlancx wel is wuytgestorven."

7 "Dat godt almachtigh gelieft heeft de arme gemeente van onses voors dorpe te versoecken mette gave ofte straffe der peste, de welcke nu wel vier jaeren achtereen geduert en gecontinueert heeft, ende nu onlancx wel meer als het derdepaert, der myeste teney wuijtgestorven zijn "

8 Welters 1963, pag 24

9 "Alsoo Godt de heere dese Stadt met de peste end andere contagieuzse sieckten alnoch besoeckende is, sijden er voorleden weecke begraeven hondert en achtendezoeventich persoonen end dat naer apparentie het getall vande dooden in dese lopende weecke noch groter sall sijn"

10 "datt sedert de lesten Julij des voorleden Jaers 1635 tott gisteren avont toe, sijnde 48 weecken end twee daegen binnen deser Stadt gestorven ende begraeven sijn vijfduijsent end vijhondert menschen, sonder datmen alnoch eenige verminderinghe verneempt."

11 Buwalda en Buwalda-Prey 1939

12 Groene hart archieven, Archiefnummer 0058, inventarisnummers 64 en 65, Grafboeken , 1539-1732

13 De pest te Sluis: JH van Dale, Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis 1859