De Pest in de zeventiende eeuw in Nederland
Hoofdstuk 7 De geestelijken


(17-08-2014: Links moeten nog worden gemaakt)

7 De geestelijken


7 De geestelijken

7.1 Inleiding

De trend is vanuit de vorige hoofdstukken al duidelijk. De pest gaf in de zeventiende eeuw wel angt, maar geen grote paniek.

Voor wat betreft de reacties van de kerk kon er 2 soorten bronnen worden geput; de boeken geschreven door dominees en dergelijke, en voor zo ver aanwezig de notulen van kerkeraden. Voor wat betreft deze laatste kon alleen worden geput uit de notulen van de kerkeraad van de Amsterdamse hervormde kerk. Omdat deze ondanks dat het de enige bron is een aardig beeld geeft, worden eerst de notulen besproken.

7.2 Notulen Hervormde Kerk 1663-1664

Hieronder worden de data van de vergadering gegeven. Alleen als er in de notulen staat dat enig verband heeft met de pest, dan wordt het hier vermeld. Als er dus bij een datum niets staat vermeld dan ging de vergadering overde de dagelijkse gang van zaken en over personen, wie er gedoopt zijn, de aanstelling van een nieuwe predikant enz..

9-8-1663
16-8-1663
23-8-1663
30-8-1663
6-9-1663
13-9-1663
20-9-1663
27-9-1663
4-10-1663
11-10-1663 ((= week 41) de pest begint nu merkbaar te worden, zie de grafieken in het hoofdstuk over sterfte)
18-10-1663
25-10-1663
1-11-1663 (inmiddels is de pest op het hoogste punt van 1663)
8-11-1663
15-11-1663
22-11-1663
(..........)
enz
tot eindelijk op 19 juni 1664 de eerste aantekening verschijnt.

19-06-1664
Nopende het werck van de nieuwe kranckenbesoecker heeft Rev. D. gerapporteert dat hij en met frater potter de Commissie wat van is vorige acties hadden uytgevoert doch dat de ed.agtbare Heer praesiderende burgemeester alleen present sijnde geantwoort had in die sake alles niet te comen dat en dat oock de vorige resolutie d.v.H.H. burgemeesters over dit (onleesbaar) sal moeten worden, sijn aghtba. dat volgende mede bij dat J. geens burgemeesteren had geantwoordt op dit tegenwoordige versoek de & kerckeraet niet soude laten te comen, en dewijl tot noch toe sulckx niet was geseght, so is nodig geacht de de gecommitteerde adistan causam met de aldereerste op het antwoort des heeren burgemeesters bij de haer president burgemeestrs instens sullen, en antwoort becomen hebbende, ter bequamer tijt tot spoedig bevorderinge van dese sake vergaderinge te leggen laten.

Het gaat hier dus niet zozeer om een mededeling over de pest zelf, maar over het werk van de ziekenbezoeker dat besproken zou zijn.

22-06-1664 (kranckenbesoeker)
(.....). hebben toegestaen en nominate van 4 a 5 personen; waer op de vergaderingen dese navolgende personen heeft genomineert te weten; Albert Hendricksz schoolmeester op marcken, Cornelis van Blaadel kleermaker in de romeijnse armsteegh. Reijnier Groders, speckcooper opde nieuwe sits voorburgwal. Willy Enten ?oolscheyder op de braeck welcke personen aen het Ed. gr. achtb. sullen gepresenteert worden door de praesident met ses ouderlingen.

26-06-1664
nadere regeling omtrent de krankenbezoekers. na geëxamineerd te zijn door de kerkenraad volgt aanstelling.

04-07-1664
R.v.D. d. Roij heeft gerapporteert sijn commissio wat van in vorige actis mever?/ sijn beger bij de Ed. groot achtb. H. Burgeiemeersters haer achtbaerder seer heeren consent gaven als den E. kerckenraet om na bequame stoffen int tesien wat uyt trou ordinaren kranckenbesoeckers tot vervullingen vande vacant plaetsen bij den E. grootachtb. heeren burgerneeesters souden mogen worden aengemomen sonder deselven 8:9:10: a 12 persoonen aen het achtbaerdersen op het spoedigste komen voordragen: te andersijds dat het de grooachtb. het vorige versoeck noppende de extraordinare hulp gelijck oock te voren geantwoort wat souden brengen bij de heeren ende burgemeesters de conditien dat bij gevolgt wilde de achtba. heeren sonder aen het selven: Aen de (onleesbaar) nopende het versoeck vande kranckebesoecker uytenbroeck de selve souden op die saeck letten.
Waer op de E. vergadering heeft goet gevonden, als de tijt te cort is om eenige personen op ??/ te examineren , dese personen die voor desen bij dese kerckenraer sijn geexamineert op morgen het achtb voortedragen, welcke dese ses Cornelis van Bladel, kleermaker int secoet steechis(??)

10-07-1664
07-08-1664
(...)
D. de Roy heeft gerapporteert uyt den der Achtb. burgemeesters verstaen tehebben dat het versoeck nopende de extraordinaire kranckenbesoeckers wat in consideratie genomen, en voor alsnoch uytgestelt, dewijl het getal der dooden verleden weeck eenigermate vermindert was, en dewijl de siecken veel kinderen sijn en ock veel lieden van anderen secten, doch indien het getal der siecken en dooden wederom vermeerderen, dat men dan daertoe souden moeten komen: is nodig geacht dit stuck D. de Roy en sijn ouderlingen alsnog aenbevolen te laten, om voorsichtelijck by het Ed. grootachtb. daer en aentehouden.

om vervolgens weer verder te gaan met de dagelijkse dingetjes zoals de jaarmarkt.

Dewijl de jaermarckt deser Stede nu wederom begint te naderen so is nodig geoordeelt tijdelijck by het Ed. Grootachtb. schriftlijck te versoecken, dat doch alsdan in dese dagen der besoeckinge en vernederinge alle ongeregeltheden souden mogen geweert worden, twelck geschieden sal door D. praesidens en ses ouderlingen.

14-08-1664
Rapportage over de jaarmarkt.

15-08-1664
Voordracht van nieuwe krankenbezoekers (Willem Enten, Johannes Guchten,Tobias van Haam, Harmen Gerritse, Claes Metgers en Jan Cuylman)

21-08-1664
2 van de voornoemde 5 zijn als extraordinaire kranckenbezoekers ingezworen.

26-08-1664
voorstel om de overleden (god heeft gelieft door de doot in't midden ons wechtenemen) ziekenbezoeker horstman te vervangen. (weer het rijtje van 5 als boven)

28-08-1664
Willem Enten en Tobias van Haam als extraordinaire ziekenbezoekers aangestelt.

25-09-1664

De gehele tijd dat de pest in 1663/1664 heerste in Amsterdam is er in de notulen van de Hervormde Kerk geen enkele aanwijzing dat er enige extra aandacht werde besteed aan de pest. Het enige waar men aandacht aan heeft besteed met betreking tot dit onderwerp is het aanstellen van ziekenbezoekers, het examineren van de ziekenbezoekers en de procedure van het aanstellen van deze mensen. En terwijl de pest in augustus 1664 werderom toeneemt wordt er vergaderd over de te houden jaarmarkt.
In ieder geval in Amsterdam in de periode 1663/1664 bestede de Hervormde Kerk in de vergaderingen weinig aandacht aan de pest.

7.3 Aantallen begrafenissen in 1664 in Amsterdamse kerken

Casparus Commelin heeft in 1694 een overzicht gegeven van de begrafenissen in de verschillende kerken.
Oude Kerk                                               584
Nieuwe Kerk en Engelse kerk        768
Nieuwe zijds Capel, of H. Stede    360
Oude zijds, of S. Olofs Capel          192
Zuyder Kerk                                           836
Wale Kerk                                               133
Wester Kerk en Kerkhof                 3411
Noorder Kerk en Kerkhof               2586
Cathuysers Kerkhof                          7414
S. Anthonis Kerkhof                          3540
H. Wegs, of Leydse Kerkhof          2698
Pesthuys                                               1282
Gasthuys                                                 344
Dit Iaar 1664. tezamen                  24148.

7.4 Willem Teelinck 1655

Wraeck-sweert
Bepleytende het recht van Godts Verbondt door
bloedige oorloge/
diere-tijdt/
Bleecke pestilentie

7.4.1 Straf en zondigheid

Het hele boek is doordrenkt met straf en zondigheid. Pestilentie wordt op dezelfde lijn gezet met oorlog en hongersnood. En er is ook niemand die luistert!

"by menighte wordender ghevonden/ die daghelicks hanteerders zijn van de Tavernen/ van de hoere-kotten/ van de tuyschscholen/ van allerley snoodt bedrijf; ende zijn noch al luyden/ die den seghel des Verbondts over haer hebben; daer teghen dat daerom oock het verbont Godts roept om wrake/ over den overlast/ die het van den selven lijdt. Maer daer en is geen verhooren op aerden/ daer is nauwelicks yemant die het ter herten neemt / ofte sich op maeckt/ om daer in te voorsien. Jae het gaet daer alsoo/ dat als de snooede menschen het vrij al grof ende bont ghemaeckt hebben/ in bruyloften/ in maeltyden/ of op andere occasien/ ende dat een yegelicks mont daer van vol is <.....>"

Aardig is wel dat hier verschillende bijnamen van de pest worden vermeld.

de strick des vogelvangers; de gave Godts; de verderffelicke pestilentie; den schrick des nachts; de pyl die des daeghs vlieght; een pestilentie die in de dockerheydt wandelt; een steeckelige plage; de vergelding der Godsloose;

7.4.2 Aasgieren

<...> dat hy van een yegelick gedient wiert/ die wert nu wel nae van een yegelick verlaten. Ende valt daer in de handen van een deel vreemde/ die noch dickwils gantsch onbarmhertich daer toe zijn/ die jae slechts als gratige gieren sitten en verlanghen/ dat de ziele uyt het lijf ware/ op dat sy mochten in de grabbelinge wesen/ van wat hier/ ende daer noch in den huyse open mochte liggen/ om de handen daer aen te legghen; soo wordt te ghelijcke de meester van het leven/ ende het huys van syn gereedtschap berooft.

7.4.3 Werknemers die men niet kent en die ziek zijn worden meteen op straat gezet

Is oock de verpeste eene/ die in den huyse / daer hem de Peste getroffen heeft/ niet en is bevrient/ maer vreemt; soo wordt die dickwils wel haestelijck uyt den huyse gestooten/ als hy maer een weynigh begint nieuwelick te sien; ende somtijts gebeurt het oock wel/ dat eene/ die waerlijcken maer een geringe quale over sich hadde/ wort als een verpest uyt den huyse geset/ en onder de besmette gevoert/ waer hy also voor de tijt in sijn verdriet oock geraeckt.

7.4.4 Sociaal isolement, men mijdt elkaar, handel zakt in

Sy vervult gemeynelick het gemoet der luyden/ die noch vry zijn/ met grooten angst/ vreese/ beven/ ende verschricken/ soo dat sommige nauwelickx weten wat gelaet dat sy houden sullen/ ende altijts bekommert/ ende beangsticht daer henen gaen.

<.....>

Dan zijn de menschen malkanderen ontmoetende/ d'eene van den anderen vervaert; sy durven nauwelickx t'samen vaeren in een Schuyte/ gaen in een herberghe/ ende waer sy maer eene en sien rontom hun/ die wat bleeck siet/ ofte wat geeuwt/ ende reckt/ daer hebben sy strackx achter-decken/ dat het een verpeste is/ ende zijn daer over ontstelt. Men schouwt nu te komen in maeltijden/ op wagens/ in schuyten/ in scholen/ in richthuysen/ op marckten/ ergens / waer eenighe toe-loop van menschen is.

Jae mens is wel nae van allen vervaert/ niet alleen van syn eygen huysgenooten/ maer oock sleve van syn eygen kleeren/ ende wat ons om is.

En wat betreft de handel:

Ende ghelijck in een stormsnoot ter zee/ de menschen gereet een uyt-werp doen/ van haere aertsche goederen/ om haer leven te behouden; soo plegen hier oock gereet vele menschen/ een opschortinghe te doen/ van alle haere tijdelicke handelinge/ uyt vreese van besmet / ende het leven quijt te worden. Hier op begint dan stille te staen allen handel in koop-steden/ ende eldere: dan en wort nauwelickx de Beurse ghefrequenteert/ dan wort daer nauwelick eenich Recht-huys gehouden/ de Scholen worden toe-gesloten/ de winckels geschuwet/ veele huysen staen leech/ daer en valt niet te doen/ ende soo wordt elck eene in de plaetse gereet gantsch seer verarmet.

Ende die dan oock sonder middelen/ ende vrienden zijn/ in die stadt/ daer mede staet het toch gantsch elendichlick/ die en vinden naulickx ergens/ eenige menschelicke barmherticheyt onder de luyden/ elck eene treckt daer de handt van af/ die en worden niet meer gheacht/ noch gade geslagen/ dan de honden op de straten; met die gaet het dan alsoo/ wat daer sterft, dat sterve, wat versmachtet, dat versmachte; daer en is geen opmercken/ niemant neemt het ter herten/ dan sietmen somtijts arme Weeskens/ diens ouders vande Peste gestorven zijn/ van vijf/ ses/ acht/ thien jaren out/ verbijstert daer henen ligghen/ die machmen daer hooren kryten/ ende schreyen/ ende daer en is naulickx yemant / die sich over haer erbarmt/ oft haer dorst aennemen.

Kortom: kommer en kwel.

7.4.5 De dood

Het begraven zelf gaat soms met 10 tegelijk, en soms in een put.

En soms wordt men niet eens begraven.

"jae dat meer is/ noch somtijds en konnen oock selve deser lichaemen geen begravinge vinden/ maer liggen ( soo nu ende dan hier ende daer oock wel ghesien is geweest) daer henend en stincken / ende verootten/ ende niemandt en dorst daerby boch ontrent komen; daer sietmense dan ook eerst van de neten beknaeght/ ende daer nae van de wormen gegeten."

Teelinck constateert voorts dat de pest geen onderscheid maakt in mensen, mannen en vrouwen gelijk, jong en oud, zwak en sterk, rijk en arm, edel en onedel, de pest ontziet niemand. En wat minstens zo belangrijk is, de pest maakt geen onderscheid tussen de godzaligen en de goddelozen.

7.4.6 Mag men weggaan uit plaatsen waar de pest heerst?

Het antwoord is nee. Dat is tegen het Christelijk geloof. En is een teken dat men niet vertrouwt op God.

En artsen, apothekers, ouderlingen, diakenen, overheden mogen al helemaal niet weg, Want die mensen zijn hard nodig ook in tijden van pest.

7.4.7 Middelen tegen de pest

De middelen zijn natuurlijk heel helder.

1 Allereerst natuurlijk de geestelijke middelen:
Wendt u tot de Heere. God is onze dokter. Hij is de enige rechte medicijnmeester.
en God heeft de volgende regels gegeven: .
1. Huis en hart moeten worden gezuiverd.
2. Het huis parfumeren.
3. 's Morgens en 's avonds bidden.
4. Goed dieet houden en je te wachten voor gulzigheid en dronkenschap.
5. Niet zo bang en vreesachtig zijn.

2 Lichamelijke middelen
De adviezen ten aanzien van het fysieke zijn niet eens zo mis.
1) Hygiene
Waarschijnlijk werd dit ingegeven doordat pest werd gezien als een verrotting of het gevolg van kwade dampen. Men volgde hierin dus wel de adviezen van de artsen. Behalve het huis schoon houden is het ook van belang je lichaam schoon te houden.
2) Ontbijten (Commentaar: Dit deed men kennelijk anders niet)
(ten anderen is het gheraden ten tijde der Peste/ niet lange te vasten/ noch smorghens nuchteren uyt den huyse te gaen; maer sijn lichaem wel te voeden/ met syne ghewoonelicke spijse
en ook zorgen voor een regelmatige stoelgang (in ieder geval 1x per dag))
3) Geen gramschap, geen droefheid of vrees voelen
4) Als men dan toch de deur uitgaat, dan wel met wat zeduarie of liever Angelica in de mond.
5) Als men op bezoek gaat bij een pestleider, dan niet in zijn adem gaan staan, en preventief wat Theriakel innemen
6) Als je denkt de pest te hebben: theriakel innemen.

En als je geneest vergeet dan niet om God te danken.

7.5 Simon Oomius 1665
Des heeren verderflicke pyl ofte Twee boeken van de pest,
In dewelcke alles, 't geen tot dese stoffe behoort, kortelick en klaerlick, tot noodige onderrichtinge, waerschouwinge, en verstrooiinge is verhandelt,
door Simon Oomius,
Dienaer Jesu Christi in de gemeynte tot Purmerlant.
1665

7.5.1. De pest is een gruwelijke ziekte
Oomius begon zijn verhandeling zoals ook Johan van Beverwijck dat deed met eerst te benoemen hoe de pest in de verschillende talen heette. In deze inleiding meldde hij ook het spreekwoord: meta limon loimos; vertaald: Na de hongersnood de pest.

Daarmee suggereerde hij dat hij een periode van voedselschaarste de pest zou optreden. Als ik pest interpreteer als "massale sterfte" dan kan ik het begrijpen. Mensen die niet goed hebben kunnen eten hebben een veel lagere weerstand dan wanneer ze wel doorvoed zijn, en dus makkelijker prooi voor allerlei infectieziekten, niet specifiek alleen de pest.

Hij benoemde ook nog specifiek dat mensen zo razendsnel overlijden.

"Insonderheydt moet dit/ met verbaestheyt / in dese sieckte/ worden aengemerckt/ datse soo haest/ subijt, en onverwacht gesonde menschen/ dickwils naewlicks eenigh ongemack voelende/ besmet/ en uyt het landt der levendigen wegh-ruckt. En dat dit by nae in alle Pesten gebeurt is/ getuygen standtvastelick de Historien."

Grappig is dat hij ook enkele woorden besteedt aan de gewoonte om "Gezondheid" te zeggen wanneer iemand niest.

"Hoe loffelick de gewoonte/ van niesende menschen gesontheyt toe te wenschen/ selve is/ geeft hier geen pas te seggen; dat sal geschieden in onse Onderwijsingen. (......) Dit alleen sullen wy seggen / dat dese gewoonte al van oude tijden af/ is by den Heydenen gebruyckelick geweest/ en datse tot haere moeder de superstitie heeft gehadt."

Over de medische kant van de pest citeert hij enkele casussen uit het werk van Van Diemerbroek om de snelheid van overlijden aan te tonen. Hij geeft ook uit andere schrijvers nog meer voorbeelden om aan te tonen hoe snel de ziekte kan leiden tot de dood.

Een mooie anekdote is dat de Jezuiet Theophilus Raynaudus verhaalt over 3 mensen uit Lyon, waar in 1628 de pest heerste. De 3 komen uit de herberg.

"Soo even alse in de lucht gekomen waren/ vielder een doodt ter neder; die hem naest was/ meynende dat sijn macker met het hooft gequelt/ of in swijm gevallen was/ reyckte hem de handt toe; doch die viel oock haestelick doodt op den dooden ter neder. Als den derden, eerst lachende/ en daer na haer scheldende/ datse te swack waren om een louteren rous te verdragen/ sijne beyde handen/ met een groot gelagh/ uytstack/ en haer aenporde om op te rijsen/ soo is hy oock/ met de pest geslagen wordende/ aenstonts by haer doodt gebleven. Alsoo is daer gebeurt/ 't geen sich Salvianus betuyght gesien te hebben."

Oomius zegt dus dat Raynaudus heeft geschreven dat Salvianus getuige is geweest van een wonderbaarlijke gebeurtenis. Tsja, watis het waarheidsgehalte dan? maar het is een mooie anekdote.

7.5.2 De sociale gevolgen
De verhandeling gaat vervolgens verde met de gevolgen op sociaal vlak. En dat is geen prettig beeld.

a) Mensen worden aasgieren
De krancke vervallen niet selden in de handen / niet alleen van een deel vremde, maer oock dickwils gantsch onbarmhertige menschen/ die als graetige Gieren sitten verlangen na den afscheydt der ziele uyt het lichaem, met een voornemen om dan in de goederen/ die voor de handt leggen/ te grabbelen. En so wordt te gelijck de Meester van het leven, en het huijs van sijn gereetschap berooft.

Een bijna letterlijk citaat uit het boek van Sweelinck, van 10 jaar eerder.

b) Werknemers die men niet kent en die ziek zijn worden meteen op straat gezet
Voorts worden de vremde dienstboden, soo even als men aen haer maer yets begint te vermercken/ aenstonts uyt den huyse gestooten; waer op volght datse dan menighmael door armoede en verdriet verdwijnen.

Ook hier een bijna letterlijke overname van de tekst van Teelinck.

c) Sociaal isolement, men mijdt elkaar, handel zakt in
Oock heeft de pest seer vremde en gevaerlicke werckingen ontrent de andere, die noch vrij zijn; want die worden oock lichtelick besmet, en van dit vyer ontsteecken. Sy vervult het gemoedt der menschen met anghst en vreese; yeder ure schijnt haer een sterf-ure. Men is van malkanderen vervaert; men derft naeuwelicks met malkanderen varen of rijden, ende men siet sijn eygen vermaeckelicke huys aen/ als een gevanckenisse, soo daer yemant in gestorven is. Alle lust tot handel ende neeringe vergaet; vele seggen met Esau Gen. 25; 32 Wat zijn my alle dese dingen, nadien ick doch sterven moet. Soo dat de koophandel, en andere vergaderplaetsen geslooten staen.

Ook dat heeft Teelinck 10 jaar eerder al geschreven.

d) Barmhartigheid is ver te zoeken
De arme en weeskens worden dan maer als honden geacht; niemandt wilse bystaen/ of in huys nemen. Alle vriendelicke communicatien. en maeltijden houden op; men derft selfs de vrienden niet besoecken/ en malkanders brieven worden oock of niet niet, of niet dan met bekommeringe ontfangen. Alle het gejuygh ende blijdtschap vliedt wegh, en droefenisse ende suchtinge is in een yeghelicks herte.

e) Van de artsen hoeft men niets te verwachten omdat de pest zich zo verschillend presenteert
Met een secherp oog voor detail dan wel omdat deze man zijn boeken goed heeft gelezen merkt hij op dat de ene pest de andere niet is, en omdat het allemaal zo snel gaat is er nauwelijks een remedie tegen te vinden.

Hier komt eyndelick noch ny/ dat dese of ghene bysondere pesten, in dese of gene stadt, ja oock in dese of gene familie, of mensch, soo verscheyden ende van andere verschillende zijn/ dat een groot ghedeelte der menschen dickwils verslonden is/ eer de natuur van het venijn bekendt / enby gevolgh eenige goede tegen-giften bereydt en veerdigh zijn. 't Gebeurt meermaelen dat 't geen den genen dient tot een goede remedie, den desen aenstonts de doodt veroorsaeckt.

(......)

Hier van daen komen onder den Medicijn - Meesters soo verscheyden gevoelens de ader-latinge en andere gedeelten der genesinge betreffende/ gelijck den gene kan blijcken/ dien het gelieft en gelegen komt/ haere Schriften te deur-blaeden.

En de artsen geven ruiterlijk toe dat ze niet in staat zijn een remedie te vinden tegen de pest. Oomius citeert daartoe 2 artsen: ene Untzerus en Van Diemerbroek.

Untzerus:
"Die het waere tegengift van eenigh venijn wil vinden, die moet voor alle dingen oock wel kennen d'eygen natuyre van het venijn. Doch de natuyre van het pestilentiael venijn , sal noyt yemant te reghte uytvinden, nadien desselfs gedaente noch altijts eenderley is, moch oock altijts eenderley wijse van beschaedigen of dooden heeft."

Van Diemerbroek:
"Indien het wesen van het pestilentiale venijn oyt te recht hadde konnen gekent worden, soo soude oock on-getwijffelt daer tegen een contrarie remedie gevonden zijn geweest; doch en de kennisse van het wesen, en remedie van de pest, schijnen door Godts raedt tot noch toe den menschen geweygert te sijn. "

Oomius blijkt een zeer belezen man te zijn, want hij stelt:
"volgens het verhael van sommighe Medicijn-Meesters, die ick bevinde malkanderen getrouwelicken uyt te schrijven/ en hare citatien te mets soodanigh/ dat men sich op deselve weynigh verlaten mach; een fout aen dewelcke ick wensche/ alleen de Medicijn-meesters schuldigh te wesen"

Ofwel, hoe betrouwbaar zijn artsen eigenlijk als ze toch vooral elkaars werk overschrijven?

En kritisch is de man ook.
Na enkele pagina's lang verschillende bizarre anekdotes te hebben gegeven schrijft hij:
"En ick verwondere my/ dat dese beuselinghen oock worden onderschreven van den/ andersints hooghgeleerden Medicijn-Meester/ Untzerus.

't Wordt van Mercurialis, een vermaert Italiaen, geoordeelt/ dat soo veel Medicijn-Meesters/ te Venetien, in de pest, gestorven zijn/ om datse / in het besoecken van de krancke/ seer wijde en lange velle rocken ghebruyckten. Johannes Ewichius verhaelt/ dat / als seeckere vrouwe Ann. 1564 een soon door de pest verlooren hadde/ sy een van sijne hembden, uyt mededogentheydt aen seecker kindt van haren armen buurman heeft vereert; als 't kindt dat hembde hadde aengetrocken/ soo krijght ét s nachts aenstondts de pest, van dewelcke het een weynigh daer na stierf/ alle de huysgenooten/ door deselve besmettinge/ na de doodt betreckende. "

En over de theorie dat het pestilentiaal venijn lang verborgen kan blijven zegt hij:
"Maer dat dat pestilentiael venijn/ soo veel achter een volghende jaeren, in 't een of 't ander dingh/ soude verborgen leggen/ en dan noch door haere besmettinge soo grooten nederlaege/ en dat op soo vele veraf-gelegen plaetsen/ doen/ is yets 't welcke van my geen geloof en kan verkrijgen."

Kortom, hij constateert geen paniek, maar wel een veranderd gedrag, men neemt meer afstand van elkaar. En enkelen, zoals in alle tijden denk ik, zien in het overlijden van mensen een kans om zich te verrijken, ondanks dat iemand overleden is aan de pest.

7.5.3 De oorzaak van de pest
Men zou denken dat er een verhaal gaat volgen over goddelijke straf of iets dergelijks. Maar niets is minder waar. Heel feitelijk constateert hij dat het verwonderlijk is dat er pestsoorten die alleen dieren treffen en niet de mensen, en omgekeerd.

En ook refereert hij naar andere, ook door andere schrijvers aangehaalde, gevallen. Zoals de beschrijving dat eens in Bazel de pest heerste, waarbij alleen de Zwitsers ziek werden en niet de Fransen en Italianen.

Hij geeft een lange reeks voorbeelden waarbij de ene bevolkingsgroep wél werd getroffen en een andere niet, met verschillen in afkomst, geloof, rijkdom, enz.

Maar hij slikt niet alles voor zoete koek,

" Indien men Paulus Djaconus mach gheloove gheven / soo zijn in die pest, die anno 680 onder Agatho, Romen gantschelick verwoeste/ niet weynighe Duyvelen ghesien/ vyerighe sweerden en lancien in handen houdende/ met dewelcke sy op de dueren der huysen sloegen/ en soo menigen slagh sy gaven/ soo veele wierdender/ in dat huys-gesin/ op den volgenden dagh/ door de peste omgebracht."

Vervolgens geeft Oomius aan waardoor naar zijn idee de pest ontstaat .

Johannes van Helmont moet het daarbij echter ontgelden. Over zijn werken schrijft Oomius: "daerse ondertusschen menighmael seer weynigh te beduyden hebben; jae sijne Wercken deurloopende/ hebbe ickse niet selden soodanigh bevonden/ datse my bewooghen hebben tot lacchen."

Maar, hij constateert wel dat Senguerdius de pest toeschrijft aan "by-een-drift van vele kleyne beeskens (...) die wegen haer kleynheydt ons ghesicht ontvlieden"

Hij zal daarmee de artsen niet kunnen overtuigen, maar , zo schrijft Oomius, Kircher heeft iets dergelijks ook al beweerd. "Andersints heeft voor hem/ nu onlanghs/ Ann. 1658 oock aldus Athanasius Kircherus gheschreven."

En wat Athanasius Kircherus heeft geschreven is.

"Sunt autem hi vermiculi pestis propagatores tam exigui, tam tenues et subtiles, ut omnem sensus captum eludant, nec non nisi ex quisitissinios Smicroscopio sub sensum cadant, atomos diceres; tanta vero itentidem repullulant multititudine, ut sub computum non cadant."

(Verder zijn deze worpjes de voortbrengers van de pest, toch zo klein van omvang, zo klein en nietig, dat zij alle zintuigen ontwijken, en niet alsdan met microscopen onder de zintuigen vallen, zo oneindig klein. En het zijn er waarlijk zoveel in zo grote menigte, dat zij niet te tellen zijn.) (Pag 141, in de Scrutinium physico-medicum contagiosae luis, quae pestis dicitur , 1658)

En dat is het dan. Niets over straf van god, geen gave gods of anderszins.

7.5.4 Mag een christen de pest ontvluchten of ontwijken?
Allereerst merkt hij op dat ontvluchten en ontwijken eigenlijk geen goede woorden zijn, omdat het negatief kan worden uitgelegd. Daarom liever "vertrekken", of "weggaan", of een ander significant woord, dat minder "aenstootelicker is als dat van vlughten ofte vlieden." Vervolgens maakt hij onderscheid per soorten beroepen en functies.

a) mensen die niét mogen vertrekken
De volgende kerkfunctionarissen is het verboden te vertrekken:
- de predikanten
want op desen tijt/ sijnse meer als oyt schuldigh de kudde, die haer aen bevoolen is/ niet te verlaeten/ maer als ghetrouwe Herders by te blijven/

- de ouderlingen en mede-regeerders van de kerk
want 't is deser plciht niet alleen acht te geven dat de goede ordre ende discipline, tegen alle overtredinghen/ wel worde onderhouden; maer oock de krancke te besoecken/ ghelijck van ons hier sal worden ondersocht.
- allen Diakonen en bezorgers bij de armen,
alsoo de arme noyt meerder/ dan in sulcke tijden/ opsicht en voorsorge van nooden hebben. 't Soude een groote ontrouwe sijn aen Christus, ende sijne leden deselve in haer grootste nooden hulp en troosteloos te verlaeten. Daer moet dan blijcken/ datse mannen sijn vol van den Geest van getrouwighey, en kloekmoedigheyt.
- alle ziekentroosters
- allen die een functie hebben bij de openbare dienst, zoals kosters en voorzangers
- Academien en scholen .

Dat is duidelijk. Vrijwel iedereen die direct iets met de kerk te maken heeft mag niet vertrekken in tijden van pest.

Vervolgens dezelfde vraag voor beroepen in het openbare leven. Mensen die niet mogen vertrekken zijn:
- Magistraten en overheden
want 't is dan haren plicht niet alleen vast en bededagen in te stellen <...>, maar sy moeten oock het ooghe slaen op die arme schapen, die de handt des Heeren aentast/ ende sulcke order geven/ dat et haer aen geestelicken troost niet ontbreecke/ noch aen lichamelicke hulpe/ maer dat selve de arme konnen hebben Medicijn-Meesters, Chirurgijns, getrouwe bewaarders, gelegene pest-huysen, behoorlicke Medicijnen, ende nootwendige middelen tot harer onderhoudinge/ verquickinge/ ghenesinge/ ofte oock begravinge/ soo als hare noodt vereyscht. Te meer daerom om dat hare sonden wel de meeste oorsaecken van dese plaghe konnen sijn. Soo weeck David niet van Jerusalem, maer stelde ordre op alles.

Dat is een venijnige zin. Te meer daerom om dat hare sonden wel de meeste oorsaecken van dese plaghe konnen sijn. Het is onduidelijk waarop Oomius doelt, maar hij vond kennelijk dat de overheid mede schuldig was aan het ontstaan van pestepidemiën.

En er is nóg een reden waarom de magistratuur niet mag vertrekken. Er is dan het risico dat er rechteloosheid ontstaat.

Wat swarigheden/ dat uyt het vertrecken der Magistraten, ontstaet/ wordt aengewesen van Ambroisu Parè, die hier door te Lions seght/ vele moorderijne gheschiedt te zijn. Daerom acht'et oock Kircherus den Magistraten ongeoorlooft te zijn/ haere Onderdanen in soo grooten noodt zijnde/ te vlieden/ alsoo dat niet gheschieden kan sonder de grootste schade der republijcke.

- justitiemedewerkers
want sonder die en konnen de Oveigheden niets uytrichten/ noch in 't werck stellen.
- alle bewakers
- allen die te maken hebben met ziekte en dood:
artsen, apothekers, chirurgijns, vroedvrouwen, schrijnwerkers, enz.
- de handelaar die handelen in voedsel en drank.
Enzovoorts, enzovoorts. En hij besluit met:

"Uyt het gene/ dat wy tot dus verre/ hebben by-ghebracht/ en soo met de Schriftuyre, als met de woorden van uytmundtende Mannen bevestight/ blijckt duydelicken ghenoegh/ hoe weynighe dat'er gevonden worden/ den welcken het wijcken kan geoorloft sijn."

b) mensen die wél mogen vertrekken

Degenen die wél mogen vertrekken zijn kort samengevat de mensen die niets hebben bij te dragen aan de economie.
a. Die gene / die vrye luyden sijn/ en haer eygehen vooght, niet meerder aen d'eene/ dan aen d'ander plaetse verbonden sijnde; gelijck Vremdelingen, en die gekomen sijn om lieden en landen te besien.
b. Die een-loopende gesellen/ die / met haer handen de kost moetende winnen/ nu in de plaetsen/ daer de pest heerscht / geen werck konnen krijgen. (.....)
c. Die wegen ouderdom of jonckheydt, op een besmette plaetse gheen dienst en konnen doen/ ja daer meerder zijn tot belastinghe, als verlichtinge.

Dese konnen / voor een tijdt/ elders henen ghesonden worden/ gelijck in andere sieckten/ periculen/ en ellendigheden/ die ons bedreygen (.....)

Maar na een heel betoog waarom het evenwel toch verkeerd is om voor de pest weg te gaan besluit hij met:

"By niemant/ die vertreckt/ moeet dese dwaese meyninghe sijne plaetse hebben/ dat men de pest, en alsoo Godes handt ontloopen kan. (.....) Niemants vertreckinghe, moet ghescheyden sijn van waere boetveerdigheydt, en heyligheydt. noch vergeselcschapt met een on-geregelde liefde van dit tijdelicke leven/ en 't gene in dit leven is. (....). Maer vlieden van de pest, moet men meest vlieden van de sonde ."

Hij is het dan ook volstrekt niet eens met het advies van de artsen om snel te vertrekken en langzaam terug te komen.

"Ick en sie niet dat 'er yets gemeynder van de pest-vluchters, die haer besigh houden met het opsoecken van eenige bedeckselen der schande, wordt tegen-geworpen/ van dien gemeynen raedt der Medicijne-Meesters/ dat men in pest-tijdt haest op breecken/ verre trecken/ ende langsaem weder komen moet. Cito longe tarde fuge reced redi."

7.5.5 Hoe zich te gedragen tijdens de pest
Het zal uit het voorgaande niet verbazen dat hij ook strikte opvattingen heeft over wat men moet doen.
- het is de plicht van Christenen pestlijders te bezoeken en te troosten.
- medicijnmeesters, doctoren en chirurgijns mogen niet weigeren te komen.
Zij mogen zelfs gedwongen worden de zieken te helpen, en als ze vluchten, dan kunnen ze met de dood gestraft worden, tot voorbeeld voor anderen.
Maar hij vindt ook dat er gewaakt moet worden dat er zich geen kwakzalvers aandienen.
"En daerom wort van verscheyden gheleerden Medici geklaeght/ niet alleen dat daer toe geen mannen in 't bysonder altijts wiorden gegagiert, ende liberael onderhouden/ maer dat in 't ghemeyn/ als de pest erghens begint te ontsteecken/ dat werck wordt aenbevoolen aen eenige onwetende/ ongeoeffende/ en botte Doctoren, en aen eenige ydele Pocchers, en sotte/ hooghmoedige/ laet-dunckende Blaes-kaecken onder de Chrirurgijns, nauwelicks anders te vooren geleert hebbende/ dan een baerdt te scheeren/ en een ghemeyne plaester op een sweertje of geswelletje te legghen/ 't welcke alsse soo tamelick, en met eenigh succes, konnen doen/ soo schijnense haer de wijsheyt van hippocrates, of Galenus behaelt of gehuyrt te hebben. Der chirurgijns botte misslaegen/ die menigen een berooft hebben van het leven/ hebbe'ick deurgaens aengeteyckent gesien by den Geleerden Medici, waerom ick't gevaerlick achte/ dat slagh van menschen/ in pest-tijdt, alleen te gebruycken. Ick en behoeve hier niet te waerschouwen/ dat de Medicijn-meesters haer (ontrent de sobere en arme insonderheydt) redelick te draeghen hebben/ in 't af eysschen van haer loon "
- ziekenbewaarders moeten zieken helpen
In de oude kerk werden deze mensen parabolani genoemd (mensen die vaardig zijn om gevaren aan te gaan)
"Gelijck dese dit hebben te betrachten datse de krancke niet wreedt, noch onbarmhertighlick en handelen/ ghelijck te mets gheklaeght wordt in Pest-huysen te gebeuren/ waerom de soodanige ghemeynelick Pest-schrobbers van ons Nederlanders geheten worden; alsoo hebbense haer van onrechtveerdigheyt en dieverije te wachten/ die van sommige/ uyt de goederen die voor handen zijn/ soo veel te veyliger dickmael gheseght wordt begaen te worden/ om dat 'er in die Klaegh-huysen geen vrienden veel/ of bueren gheduerigh tegehnwoordigh zijn/ ghelijck ghemeynelick pleegh in andere sieckten te ghebeuren."
Ook in de oudheid gebeurde dat: Cyprianus schrijft over de pest in Carthago: "Niemand heeft erghens anders op ghesien, dan op wreede winsten, verstaende die dieverijen."
- pestlijders moeten door de diakenen en armenbverzorgers ondersteund worden
- ook de familie en vrienden van de pestlijders moeten helpen
Hij had het niet zo op katholieken. Hij citeert weer Van Diemerbroek.
"'t Geen de heer Diemerbroeck van Pater de Bruyn, een gheleert Iesuyt, die bevangen was met de pest, en wegen deselve soo bevreest/ dat hem geen toe-gediente remedien konden helpen/ verhaelt/ is in der waerheyt onse uytteyckeninghe en insonderheydt der Pausgesinden aenmerckinge waerdigh: "Als ick hem, seght dien vermaerden man/ de doot voorseyde, soo heeft hy drie of vier kleyne dooskens ( in dewelcke waeren beelden, reliquien der Heyligen, ghezegende briefkens, en diergelijcke) om sijn hals hangende, in sijne hant ghenomen, en deselve met grimmigheyt bespottende geseght: O ydele steunselen, op de welcke ik vetrouwt hebbe, wat voordeel doet ghy my nu? ende een weynigh daer nae is hy met groote desperatie gestorven."
Na nog enkele vegen uit de pan komt dan het ultieme argument: De katholieke prelaten, ja die gingen wél op de vlucht voor de pest. Het concilie werd voor een tijd overgebracht naar Bologna, als "de gereetste, gesontste, ende bequaemste plaetse."

7.5.5 Samenvattend Simon Oomius
Men moet gewoon doorgaan met waarmee men bezig is, en elkaar helpen.

7.6 Discussie

Op basis van het weinige dat bekend is mag men geen conclusies trekken, maar men kan wel wat speculeren. De kerkeraad van de Hervormde Kerk besteedde in 1663 geen woord aan de pest. Pas in augustus 1664 werd er voor het eerst wat genoteerd wat zou kunnen samenhangen met de pest; namelijk hoe men zou moeten handelen als het aantal sterfgevallen weer toeneemt.

De boeken van Teelinck (1655) en Oomius (1664) geven inzicht in hoe in ieder geval deze 2 heren dachten over de pest en hoe zich te gedragen. Als dit ook in de voorliggende periode vanaf 1600 de gedachtengang is geweest van de geestelijken en men dit ook predikte dan is het voorstelbaar dat door deze houding veel mensen niet hebben gedaan wat de artsen zozeer adviseerden, nl. snel vertrekken. De houding van de geestelijken kan dan de oorzaak zijn geweest van een grotere sterfte onder de bevolking dan wanneer men de besmette plaatsen ontvlucht was.

Aan de andere kant moet men zich realiseren dat wat ik reeds eerder heb aangegeven: Ordonnantiën bevatten regels over wat qua gedrag moet worden veranderd. Als men de ordonnantiën met die ogen bekijkt dan lieten toch genoeg mensen de preken van de geestelijken voor wat ze waren.