De Pest in de zeventiende eeuw in Nederland
Hoofdstuk 1 Inleiding



1 Inleiding



Hoe reageerden de mensen in de zeventiende eeuw in wat het huidige Nederland is op pestepidemieën? Hoe reageerden bestuurders, doktoren, kerk en de bevolking? Brak er telkenmale paniek uit zoals Noordegraaf en Valk (1) beweren en ontwrichtte zo'n periode van grote sterfte de samenleving? Of was de pest, zoals McNeill (2) beweert, endemisch geworden, een onderdeel van het leven, en liet men het over zich heen komen zoals we tegenwoordig een griepepidemie ondergaan?

Voor beide gezichtspunten valt wat te zeggen.

1 De mens is in het algemeen een wezen dat zich snel aanpast aan verander(en)de omstandigheden. Zeker, de eerste epidemie van 1347-1349 was een onbekend fenomeen, en zorgde voor paniek. Maar de mens leert snel en past zich aan. Elke dag zie ik in mijn spreekkamer hoe groot het vermogen is van mensen om zich aan te passen aan vreselijke omstandigheden en vooruitzichten. Natuurlijk is er een tijd van vrees en schrik als men iets ergs overkomt, of in geval van de pest, er weer een epidemie(tje) uitbreekt. Maar gevoelsmatig lijkt het onwaarschijnlijk dat men massaal in paniek raakte. Natuurlijk zullen er mensen in paniek zijn geraakt, maar dat is te verwachten, maar de vraag is of dat er veel zijn geweest. Ook in de tegenwoordige tijd zijn er mensen die overdreven of panisch reageren.

2 De samenleving zal inderdaad last hebben gehad van zo'n korte periode van heel veel sterfte.
Immers, het kost altijd enige tijd om bij een snel verander(en)de situatie adequate maatregelen te nemen. Al is het maar bijvoorbeeld het op tijd kunnen begraven van alle doden. Timmerlieden en begrafenismedewerkers maken dan overuren. Van Diemerbroek beschrijft in casus 85 een situatie waarbij alles gereed was om de dode te begraven, alleen ontbrak de doodskist, omdat die nog niet klaar was (3). Onder de overleden zullen ook veel handwerkslieden zijn geweest, zodat er in sommige beroepen wellicht een schaarste is geweest.
Maar of dat heeft geleid tot een ontwrichting van de samenleving, is misschien wat te sterk uitgedrukt.

3 De Nederlander lijkt een doorgaans redelijk nuchter denkend mens, die bewuste politieke keuzes maakt. Dat is althans wat ik uit het boek van Israël(4) destilleer.
Het lijkt dus waarschijnlijk dat de zeventiende-eeuwse bestuurder, arts, enz. naar beste vermogen maatregelen nam en dat mensen zoveel mogelijk probeerden te voorkomen dat ze ziek werden, of als men ziek was zijn best deed om te genezen; en dat daarbij alle middelen werden aangewend die in die tijd rationeel en raadzaam leken.

Daarnaast is het goed voorstelbaar dat er ook mensen waren die de pest konden gebruiken ten eigen bate. Dat gebeurt in de huidige tijd en dat zal toen niet anders zijn geweerst. Denk bijvoorbeeld aan kwakzalvers die hun middelen wilden slijten, of aan de kerk die mensen meer aan zich wilden binden, of de overheid die bepaalde doelen wilde bereiken die op een andere manier moeilijker of niet konden worden bereikt. Cantor(5) bijvoorbeeld heeft beschreven hoe de Britse kerken tijdens de pestepidemie van 1347-1349 heel veel bezit hebben vergaard omdat mensen hun bezit nalieten aan de kerk, om zo een plaats in de hemel te krijgen.

Dit onderzoek gaat over de reacties van de verschillende groepen op pestuitbraken in de zeventiende eeuw in de Nederlanden. De zeventiende eeuw is bij uitstek de periode om de reactie van de mensen op pestperioden te onderzoeken, omdat er in deze eeuw maar liefst vijf pestperioden zijn aan te wijzen. Toch is er in de hedendaagse literatuur relatief weinig geschreven over de pest in deze eeuw. In het werk van Israël worden slechts enkele regels gewijd aan de pestepidemieën (6). Het boek van Noordegraaf en Valk lijkt in deze het enige boek waarin de pest in Nederland uitgebreid wordt behandeld.
Misschien is dat omdat de pestepidemieën van de zeventiende eeuw waarschijnlijk minder spectaculair wordt gevonden dan de pest in de Middeleeuwen. Dat zou al een aanwijzing kunnen zijn dat McNeill waarschijnlijk gelijk heeft met zijn bewering dat de pest endemisch was geworden en er dus bij hoorde.
Maar juist in de zeventiende eeuw kan uit veel verschillende bronnen worden geput; gedrukte bronnen, geschreven bronnen, notulen en journaals van burgemeesters, doop-, trouw- en begrafenisregisters, enz.
In dit onderzoek zullen in enkele gevallen ook bronnen worden gebruikt uit de negentiende en twintigste eeuw, omdat de oorspronkelijke bronnen verloren zijn gegaan bijvoorbeeld bij de bombardementen in de tweede wereldoorlog (Rotterdam en Middelburg). Dit zal echter met de nodige voorzichtigheid gebeuren. Ook zal er niet alleen worden gekeken naar de pest, maar ook naar andere zaken die met ziekte te maken hebben, om een beeld te krijgen hoe artsen over ziekte dachten. Zo heeft Swinnas niet alleen geschreven over de pest(7)maar ook over waterpokken en mazelen (8).
Verder wordt er ingezoomd op het Nederlandse taalgebied omdat er vaak wordt geschreven over andere landen, dan wel de hele wereld waarbij Nederland nauwelijks wordt behandeld. Aan de hand van de situatie van en de gebeurtenissen in de Nederlanden in de zeventiende eeuw kan worden bekeken in hoeverre de beweringen van McNeill standhouden. Voorts is er bewust voor gekozen om niet alleen bronnen te gebruiken over steden in de zeven gewesten van de Republiek, maar ook bronnen uit de generaliteitslanden en uit Roermond. Zo kan er kan bijvoorbeeld worden gekeken of er verschillen waren tussen katholieken en protestanten in hun reactie op de pest. De vraag is dan of de geloofsrichting een rol speelde bij hoe men omging met de pest, of dat uiteindelijk economische motieven belangrijker waren.

Een pestperiode ging gepaard met veel sterfte. Nu kwamen perioden met veel sterfte wel vaker voor (oorlog, andere ziekten dan de pest), maar pest vereiste kennelijk een andere aanpak. Vanuit verschillende standpunten is er over geschreven. Er zijn ordonnantien en plakkaten die door de overheid werden uitgevaardigd, er zijn de visies van artsen en van de kerk, en er is geschreven over de reacties van het volk.
Het stadsbestuur vaardigde preventieve en repressieve organisatorische maatregelen uit om de stad door deze moeilijke perioden heen te loodsen. Veelal baseerden zij zich op ervaringen uit het verleden en kopieerden ordonnantiën uit eerdere pestjaren of uit andere steden. Zo heeft bijvoorbeeld het stadsbestuur van Haarlem bijna letterlijk de ordonnantie van het bestuur van Leiden overgeschreven(9). De vraag is bijvoorbeeld of er algemene maatregelen zijn te onderscheiden die door elke stad werden genomen, en of er maatregelen zijn te onderscheiden die specifiek waren voor een stad. Men zou de pest-ordonnanties kunnen zien als een vroege voorloper van geformaliseerd gezondheidszorgbeleid.
En waar er maatregelen werden verordonneert daar moet ook een handhavingsbeleid zijn geweest. Welke maatregelen konden worden gehandhaafd en welke niet? Hoe streng waren de maatregelen eigenlijk? Het verbieden van het aanbieden van komkommers op de markt is makkelijker te handhaven dan het gesloten houden van de ramen op de benedenverdieping van een huis waar de pest heerst. Dan zal men toch eerst moeten vaststellen dat daar iemand woont die is besmet met de pest. En wat was daarbij de rol van de artsen? En wat was de rol van de kerk?

Voor wat betreft de stand van zaken bij de wetenschap is dit onderzoek in zekere mate gehinderd door mijn gebrek aan kennis van het Latijn. Er zijn diverse medische boeken in het Latijn, waar geen vertaling van beschikbaar is. Van het befaamde boek van Van Diemerbroek is wél een vertaling beschikbaar, maar die is incompleet. Bij de 120 gevalsbeschrijvingen ontbreken de annotaties die Van Diemerbroek heeft gemaakt in de Latijnse versie. Die annotaties beslaan soms slechts 2 zinnen, maar op andere plaatsen wel bijna een hele pagina. Toch zijn er mijns inziens genoeg bronnen in het Nederlands om een goed beeld te krijgen. Heel wat artsen in binnen- en buitenland hebben geschreven over de oorzaken van de pest, de aard, de omstandigheden waarin de pest kon gedijen, en over de preventieve en curatieve maatregelen.
Dit in tegenstelling tot de chirurgijns, waarvan geen bronnen beschikbaar zijn. Er zijn weliswaar boeken over de heelkunst, maar die zijn allemaal geschreven door de doctores medicinae. Uit de gevalsbeschrijvingen van Van Diemerbroek blijkt een duidelijke controverse tussen de chirurgijns en de doctores, zoals ook Frijhof heeft beschreven (10). De doctores wilden zich graag onderscheiden niet alleen ten opzichte van de chirurgijns. Meermalen wordt (enigszins) geringschattend afgegeven op mensen uit andere beroepen die over minder kennis beschikken (zoals de apothekers en pestmeesters) en de gewone burgers. En soms ook op collegae. Een heel fraaie illustratie hiervan is de opmerking van de Amsterdamse arts Barbette in zijn pestbeschrijving:

"Sommige Pest is t'eenemaal sonder koortse; en die dat noch niet weet, diend of de goede Schryvers meer te lesen, of wat beter op sijn slordige practijck te passen." (11)

Binnen de groep doctores was er geen consensus, noch over het herkennen van de pest noch over de behandeling. Sommige artsen waren heftig op zoek naar het vinden van een remedie, terwijl anderen voortgingen over de gebaande paden. Herkennen van de pest was natuurlijk wel van wezenlijk belang; voor de bestuurders om maatregelen te nemen en voor de artsen om de naar de stand van wetenschap juiste remedie toe te passen.
Artsen probeerden ziekte- en sterftepatronen te herkennen en te verklaren redenerend vanuit hun basistheorema van de vier humeuren. Zo treft men bijvoorbeeld uitgebreide verhandelingen aan over de invloed van seizoen en windrichtingen op de pest. De maatregelen die de artsen voorstelden waren vooral gebaseerd op medische kennis van die tijd en bedoeld om de mensen enerzijds te vrijwaren van de pest en anderzijds te genezen.
Maar niet alleen artsen schreven over de pest. Er waren ook andere schrijvers, onder andere mensen die de artsen bekritiseerden; met goede weldoordachte argumenten(12).
De meest onthutsende ontdekking tijdens het onderzoek was dat een Nederlands geleerde in de zeventiende eeuw puur op basis van observeren en redeneren concludeerde dat de Pest werd veroorzaakt door microscopisch kleine beestjes, en dat die conclusie geen vruchtbare bodem vond.
De helderheid van de redeneertrant is van een verbluffende schoonheid.

Ook voor de standpunten van de kerk zijn er voldoende gedrukte bronnen en daarnaast zijn de kerkenraadnotulen een middel om inzicht te krijgen. Er wordt door Noordegraaf en Valk gespeculeerd dat de kerk een negatieve invloed had op de sterfte door de pest door de mensen af te raden of zelfs te verbieden om de stad uit te vluchten. Echter, Oomius (13)(predikant in Purmerlant) , een zeer belezen man, schetst een maatschappelijk beeld waarin hij de positie van de kerk los ziet van de positie van de medici. Hij wil zich niet mengen in wat de medici als advies geven. Daarmee is niet gezegd dat hij representatief is voor de kerk, maar in ieder geval laat hij een heel eigen gezichtspunt zien, dat anders is dan wat Noordegraaf en Valk schetsen.

De reacties van de groep burgers is moeilijker te bepalen. En dat is nu juist de grootste groep. Er kan alleen fragmentarisch worden geschreven over hun reacties, op basis van wat de artsen en de kerkelijken hebben beschreven. Soms zal dit gaan over alledaagse zaken die een klein inkijkje geven in wat wellicht gebruikelijk was, en soms zal dat gaan over excessief gedrag. Zo schrijft Van Diemerbroek in casus 23 (14):

"Agnietje Willems, Dienstmaagt van een Brouwer/ kloek / bloet-rijk/ en welvarende/ heeft inde maant van Mey na haar jaarlijksche gewoonte op haar voeten laten setten ses of acht koppen met scherving"

Hij zet er verder geen commentaar bij dus kennelijk waren er wel meer die er een dergelijke gewoonte op nahielden.

En zo schrijft Teelinck over mensen die niet behulpzaam zijn maar als aasgieren zitten te wachten totdat iemand overlijdt (15).

"dat hy van een yegelick gedient wiert/ die wert nu wel nae van een yegelick verlaten. Ende valt daer in de handen van een deel vreemde/ die noch dickwils gantsch onbarmhertich daer toe zijn/ die jae slechts als gratige gieren sitten en verlanghen/ dat de ziele uyt het lijf ware/ op dat sy mochten in de grabbelinge wesen/ van wat hier/ ende daer noch in den huyse open mochte liggen/ om de handen daer aen te legghen; soo wordt te ghelijcke de meester van het leven/ ende het huys van syn gereedtschap berooft."

Overigens komt deze passage ook vrijwel letterlijk voor bij Oomius. De vraag is dus wie van wie heeft overgeschreven. Of misschien hebben beiden elkaar wel eens gesproken over dit onderwerp.

Maar ook cijfers kunnen iets zeggen over de reacties van de mensen, en wel de aantallen gedoopte kinderen en de aantallen huwelijken. Geboortes en huwelijken zijn indicatoren van gedrag. Stel dat mensen vrezen dat hun laatste dagen geteld zijn. Dan is het voorstelbaar dat deze mensen in hun vrees en paniek nog snel even trouwen en/of toegeven aan hun voortplantingsdrift. In een pestperiode zou men dan een toename van het aantal huwelijken moeten zien en 9 maanden na een pestperiode zou men een geboortegolf moeten zien. Daarentegen als de mensen het over zich heen laten komen en gewoon doorgaan met de dagelijkse bezigheden dan zullen zulke pieken er niet zijn.
Voorts kan de inhoud van ordonnantiën een indicatie geven over het gedrag van mensen. Immers, datgene wat mensen vanzelf goed doen, hoeft men niet te regelen in een ordonnantie. Het bestuur regelt vooral datgene wat men in het gebruikelijke gedrag onwenselijk acht.

De groep kroniekschrijvers wordt hier buiten beschouwing gelaten, omdat deze de pest alleen vermeldden als een historisch feit, vaak zonder enige uitwijding of toelichting; enkelen, zoals Commelin, uitgezonderd. Hooguit zal, waar zinvol of ter illustratie, een enkel detail uit hun beschrijvingen worden gebruikt.

Nu periode en groepen zijn afgebakend moet nog worden vastgesteld wat het begrip 'pest' inhoudt. In ieder geval niet de definitie van Van Dale's Middelgroot woordenboek Nederlands 2009

pest [de] door de pestbacil veroorzaakte epidemisch optredende infectieziekte pestilentie

pestilentie [de; -tiën, ~s] pest of andere epidemische ziekte

Er zal ook beslist niet een verhandeling komen over de Yersinia Pestis (vroeger Pasteurella Pestis geheten) en over ratten. De zeventiende-eeuwse artsen waren onbekend met bacteriën. Het ziektebegrip en de wijze van denken over ziekten was een heel andere dan in de huidige tijd en het aantal ziekten dat men kon onderscheiden was veel kleiner dan tegenwoordig. Als een arts uit de tegenwoordige tijd de beschreven pestgevallen uit de zeventiende eeuw zou bekijken dan is het heel waarschijnlijk dat hij vele andere ziekten onderscheidt (16), die bij de zeventiende-eeuwers niet als aparte ziekten bekend waren en die zij dus als pest benoemden.
Pest in deze verhandeling is pest zoals de zeventiende-eeuwers dat zagen; een haastige ziekte, die veel slachtoffers maakte en besmettelijk was.

Tot slot een woord over de gebruikte bronnen. Uiteraard is een selectie toegepast.
Gedrukte bronnen zijn vooral gevonden in de bibliotheken van de Nederlandse universiteiten en in de stedelijke en provinciale archieven. Bronnen uit de zeventiende eeuw waarin maar verwezen naar of mogelijk zou kunnen gaan over "pest" of "pestilentie" of aanverwante termen is in het onderzoek meegenomen, behalve de bronnen die in het Latijn zijn geschreven. Daarnaast zijn ook bronnen gebruikt buiten de zeventiende eeuw, voor mogelijk vergelijkingsmateriaal, hedendaagse bronnen over de pest, en bonnen over andere ziekten in de zeventiende eeuw. Waar dienstig voor het vergelijk zijn incidenteel ook andere bronnen gebruikt, zoals de gegevens van het CBS over de griep-epidemie in 1918-1919.
Ten aanzien van de ordonnanties is zoveel mogelijk verzameld dat met de pest te maken had. Om de zwaarte van de maatregelen te kunnen wegen zijn ter vergelijking een aantal ordonnanties over andere zaken (zeepzieders, bakkers, wissellaars, belastingen. enz.) uit Amsterdam, Haarlem en Leiden gebruikt.
Bij de gemeentelijk archieven is eveneens een selectie toegepast. In Amsterdam bijv. werd op 15 januari 1638 door de schout, burgemeesters en alle regeerders het Collegium Medicum geïnstalleerd. Helaas is een deel van het archief in het Latijn (dus voor mij niet toegankelijk), maar het memoriaal is gelukkig in het Nederlands. In andere steden werd pas veel later een Collegium Medicum opgericht. In Haarlem bijvoorbeeld gebeurde dat in 1692. En in Leiden is zelfs niets terug te vinden over een dergelijk college.
Van de kerkeraadnotulen zijn alleen die van de Hervormde Kerk te Amsterdam bekeken.
Burgemeestersnotulen en -dagboeken c.q. raadsnotulen zijn doorgenomen van Amsterdam, Gouda, Leiden en Nijmegen. De selectie is toegespitst op de sterffeperioden in die steden. Ter vergelijking zijn de notulen van Roermond gebruikt.



1 Noordegraaf en Valk; De gave gods

2 McNeill; Mensen en hun plagen

3 Van Diemerbroek, Traktaat van de peste, deel IV, pag 118

4 JI Israel, De Republiek, 1477-1806

5 NE Cantor; De zwarte dood; 145-170

6 JI Israel, pag 363 (enkele regels), pag 411 (1 regel over de pest in 1602 in Amsterdam), pag 472 (niet over de pest als ziekte, maar "de pest van de leringen van Vorstius), pag 537 (1 regel over de pest in Amsterdam in 1624), 694-695 (de pest in Amsterdam 1663-1664, waarin o.a. de tabel van Noordegraaf en Valk worden geciteerd) en pag 961 (1 regel over de pest-epidemieën in Leiden).

7 Swinnas, De pest-stryt (1664)

8 Swinnas, Pokken en maselen (1651)

9 NoordHollands Archief, arch.nr. 2166 inv.nr. 143 Y , Keure ende ordonnantie op 't stuck van de besmettelijcke sieckte, (Haarlem 1655) en UvA, Provisioneel ordre, op't stuck van de heete sieckte der peste, binnen Leyden (Leiden 1655).

10 Frijhoff, Volkskundig Bulletin 17.2, God's gave afgewezen; op zoek naar genezing van de pest: Nijmegen 1635-1636

11 Barbette, Alle de medicinale werken (...) 1700, Pest: pag 3.

12 Francoys du Creux 1665, Noodige bedenckinge op de Pest-Beschrijvinge van Paulus Barbette

13 Oomius, Des heeren verderflicke pyl ofte Twee boeken van de pest; 1665

14 Van Diemerbroek, Traktaat van de peste, deel IV, pag 31-32

15 Teelinck, Wraeck-sweert, pag 89 (1665)

16 Op basis van de gevalsbeschrijvingen van Van Diemerbroek kwam ik tot de conclusie dat in 45% van de beschreven casussen het hoogstwaarschijnlijk niet gaat over de pest, maar eerder over zaken als hartinfarct, arseenvergiftiging, parasitaire infecties, iatrogeen (= door de arts veroorzaakte) overlijden en zonnesteek.