De Pest in de zeventiende eeuw in Nederland
Hoofdstuk 5 Dagelijks bestuur


(27-04-2014: Links moeten nog worden gemaakt)



5 Dagelijks bestuur



5.1 Inleiding

Het vorige hoofdstuk werd afgesloten met de conclusie dat de zeventiende-eeuwse pestordonnanties geen aanwijzingen bevatten van enige paniek bij de bestuurders. De ordonnanties waren hetgeen de bestuurders aan het publiek lieten zien aan maatregelen. Maar wat werd er dan binnenskamers behandeld? Nam men ook maatregelen die niet in een ordonnantie werden vervat? Waar was men in het dagelijks bestuur mee bezig? Zijn er in het dagelijks bestuur aanwijzingen van enige paniek? Op basis van hetgeen uit de ordonnanties bekend is, is eigenlijk de verwachting dat men in het dagelijkse bestuur ook niet zoveel paniek vertoonde.

Om bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden is onderzoek gedaan in notulen en dagboeken van bestuurders van de steden tijdens de hevigste pestperioden.Uit hoofdstuk 1 blijkt dat van de onderzochte steden Leiden in 1635 zwaar werd getroffen en Amsterdam in 1655-1656 en 1663-1664.

Men mag verwachten dat als een stad heviger dan normaal wordt getroffen door een epidemie dat het stadbestuur dan ook maatregelen neemt die passen bij de zwaarte van de epidemie, en dat eventueel bijzondere maatregelen worden getroffen. Zware tijden vereisen nu eenmaal zware maatregelen. Daarom zijn in Amsterdam en Leiden uitgekozen voor onderzoek naar het dagelijks bestuur.

Ter vergelijking zijn 2 steden uit het oosten des lands gekozen, te weten Nijmegen en Roermond.
Van Nijmegen is de periode 1635-1636 onderzocht, omdat er in deze periode diverse legers rondom Nijmegen lagen en omdat de arts Van Diemerbroek honderd-en-twintig pestgevallen heeft beschreven in zijn uitgebreide verhandeling over die periode (1). Er zijn voor deze stad weliswaar geen sterftecijfers bekend, maar wel is op basis van het luygeld (2) van de Stevenskerk een indicatie verkregen van het sterftepatroon.
Roermond is gekozen omdat er vanuit de ordonnanties blijkt dat er verschillende perioden zijn geweest dat er de pest heerste en omdat over een heel lange periode de notulen van de raadsvergaderingen bewaard zijn gebleven, de zogenaamde donderdaagse protocollen (3).

5.2 De burgemeestersdagboeken Leiden 1635(4)

Het sterftepatroon in Leiden in 1635 was als volgt (zie ook hoofdstuk 2, figuur 5):
Tabel 1: Aantal sterfgevallen in Leiden in de periode mei 1635 tot en met december 1635.
 Aantal sterfgevallen te Leiden in 1635

In het vorige hoofdstuk is al aangegeven dat er uit deze periode geen ordonnantie gevonden kon worden. Economisch ging het Leiden voor de wind. De stad breidde sinds 1611 gestaag uit en zozeer dat in 1642 werd gepleit voor het aanleggen van een buitenwijk waar een groot aantal arbeiders kon wonen (5). Vanaf 1577 was er een grote stroom Vlaamse immigranten naar Leiden op gang gekomen en deze introduceerden een nieuwe weeftechniek, de saaiweverij. De produktie van nieuwe stoffen bleek een groot succes en de textielindustrie nam een grote vlucht in Leiden. De produktie steeg enorm.
Pas na 1660 zakte de textielindustrie in (6). Er bestaat een ongedateerde (vermoedelijk tweede helft zeventiende eeuw volgens de archivaris) ontwerpkeur die er in voorziet maatregelen te nemen om te voorkomen dat de pest wordt overgedragen via de lakenindustrie (7). Ook is er een eveneens ongedateerde instructie hoe stoffen in de Saaihal op te bergen tijdens de pestepidemie van 1635 (8).
Deze instructie begint met uitgebreide vleierij naar de burgemeesters en schepenen van de stad dat deze zo vriendelijk zijn geweest om met de kooplieden om de tafel te gaan zitten om te spreken over een paar punten. En vervolgens komt de brief ter zake: men heeft enige bedenkingen bij sommige genomen maatregelen en men verzoekt de burgemeesters een en ander in overweging te nemen. Er worden diverse organisatorische maatregelen voorgesteld die de toegang door kooplui tot de stoffen tot een minimum moeten beperken en dat de directeur van de Saaihal, geassisteerd door een betrouwbare knecht, daar toezicht op moet houden. En de kern is dan dat de directeur geen goederen in bewaring zal nemen waarvan hij kan weten dat ze uit een besmet huis komen. Maar hij mag natuurlijk wel goederen in bewaring nemen die uit gezonde ofwel onbesmette huizen afkomstig zijn.

Maar wat is er aan maatregelen terug te vinden in de burgemeestersdagboeken? De brief over het toezicht op de Saaihal heeft het immers over verschillende maatregelen, zonder deze verder als zodanig te benoemen.

Juli 1635
In tabel 1 is te zien dat er in de maand juli de een toename was van het aantal sterfgevallen ten opzichte van het aantal in juni, en wel bijna een verdubbeling..

Echter in de burgemeestersdagboeken wordt in deze maand nergens de pest genoemd, wordt nergens een verwijzing gegeven naar een eventuele opgestelde ordonnantie en wordt ook nergens genoemd dat het aantal sterfgevallen aan het stijgen is. Men was op dit moment dus nog absoluut niet bezig met de pest.

Augustus 1635
In de maand augustus was er een verdrievoudiging van het aantal sterfgevallen ten opzichte van de maand juli. Op dit moment moet het de burgemeesters en de regeerders ongetwijfeld zijn opgevallen dat de sterfte onder de Leidenaren fors toenam. Maar uit de dagboeken blijkt dat men met heel andere zaken bezig was; zaken die niets te maken hadden met de pest of maatregelen daartegen. Men was gewoon bezig met de dagelijkse (wekelijkse) gang van zaken.

4 augustus:
- er wordt een overzicht gegeven van allerlei financiële zaken.
- men besluit tot betaling als vervolg op een besluit van de staten van Holland en West-Friesland inzake de gage en bezoldiging van de wachters binnen de stad Leiden.

5 augustus:
- Cornelis Jacobs en nog 7 personen krijgen toestemming "tot het nachtwercken en het reijnigen van secreten, mits haer gedragende naer d'ordonnantie".

11 augustus :
- betaling aan de ordinaris van de stad, de heer Van Lanschott, wordt geregeld.

14 augustus
- er wordt een acte van steensnijding opgemaakt, en op 22 augustus wordt de vergoeding voor de steensnijder vastgesteld (9).

September 1635
In de maand september was de sterfte drie keer zo hoog als in augustus. In de hele maand september, wanneer de pest flink om zich heen grijpt in Leiden zijn er nauwelijks aantekeningen; en merkwaardig genoeg ook niet over de pest of over maatregelen tegen de pest.
Het ontbreken van aantekening kan er op wijzen dat het stadsbestuur in de periode niet vergaderde of anderszins niet thuis gaf. Misschien een teken van paniek?

Opvallend is dat de eerste notitie in de dagboeken pas op 5 september is, dus drie weken na de laatste notitie in augustus. Deze aantekening betreft wederom een betaling aan de heer Van Lanschott. Op 8 september dragen de burgemeesters de eerste bode met de roede op om uit naam van Mathijs vander Wecht (naam is niet goed leesbaar) brandewijnaccijns van de voorgaande jaren te innen bij met name genoemde personen en op 12 september moet bij de voornoemde Mathijs de accijns van 100 gulden worden geïnd. Andere zaken worden er niet behandeld in september, althans niet volgens deze dagboeken.

Oktober 1635
In de maand oktober was de sterfte ruim anderhalf keer zo hoog als in september, maar nog steeds geen woord over de pest.

Er zijn in oktober 2 aantekeningen inhoudende; dat op 3 oktober Gerard van Lanschott wordt gelast om bij ene Quirijn (achternaam onleesbaar) de som van zes gulden te innen en dat op 18 oktober Willem Melchior toestemming krijgt om in de vleeshal te staan.

November 1635
In de maand november zakte het aantal sterfgevallen eindelijk. In deze maand was de sterfte bijna de helft van het aantal sterfgevallen in oktober.

Ook in deze maand weinig aantekeningen, drie slechts:
dat op 1 november Guilljaume Ewoutsz toestemming krijgt om in de vleeshal te staan en dat op 16 november Pieter Willems van Belsteijn en Cornelis Abrahams dezelfde toestemming krijgen.
Op 28 november krijgt Joris Jacobsz toestemming om als voermansknecht tussen Haarlem , Delft en Leiden met de wagen te rijden.

Pas in december komen er weer uitgebreidere verslagen. Op basis van deze bronnen lijkt het er op dat het bestuur opvallend afwezig was in de periode van de pestepidemie. Men vergaderde nauwelijks en als men vergaderde ging het over financiële zaken en handel. Ook in de vroedschapnotulen van 1635 en 1636 (10) komt nergens de pest, direct of indirect, ter sprake; wel de handel, wel de uitkering van lijfrentes, wel een verdrag met Frankrijk, enz.

Op basis van de afwezigheid van bestuurlijke aantekeningen in deze pestperiode zou men kunnen denken dat er weinig werd gedaan en dat het bestuur haar verantwoordelijkheden ontliep. Maar er werd wel degelijk iets gedaan, weliswaar wat aan de late kant maar er was toch zeker enige actie.

In het aflezingenboek is vermeld dat op 5 november 1635 (11), terwijl het aantal sterfgevallen al begint af te nemen, op last van de schout, burgemeesters en schepenen pektonnen zullen worden gebrand in de straten in verband met de pest. Het branden van deze pektonnen diende om de lucht te zuiveren, en werd gedaan op advies van de geraadpleegde artsen. Opvallend is hier de gedetailleerdheid waarmee het aansteken van de pektonnen is beschreven. Het mag alleen op "bequame" plaatsen, voor slechts een paar uur per dag, en alleen door bepaalde personen, enz.
Tevens zijn volgens dezelfde aflezing de artsen druk doende met het zoeken naar een remedie.
Het wordt ook raadzaam geacht om de boetepredikatiën en -gebeden bij te wonen die op vaste tijden in de publieke kerken worden gedaan. Daarnaast wordt er een avondklok ingesteld: niemand mag nog na 8 uur 's avonds over straat gaan. En iedereen wordt per direct verboden enig geweld op de straten of anderszins te gebruiken. Overtredingen worden "arbitralijck" gestraft.
In het aflezingenboek worden op 12 november regels gesteld voor het toelaten van zieken in het pesthuis buiten de stad, en op 18 november worden uitgebreide regels afgekondigd voor het verkopen van goederen uit besmette huizen en het sluiten van huizen waar iemand is gestorven aan de pest.
Deze laatste aflezing begint met "Alsoo door Godes genade de sijckte der peste binnen dese Stadt grootelicx vermindert, ende het weeclicx getal der dooden nu matig geworden is, sulcx datmen de geheele verlossinge ende bevrijdinge van dese Stadt ..."
Met het afnemen van de sterfte neemt het bestuur meteen maatregelen om een eventuele heropleving van de pest te voorkomen door uitgebreide maatregelen in te stellen voor de verkoop van goederen. Immers, in de drie maanden daarvoor waren er ruim elfduizend mensen gestorven, dus waren er genoeg lege huizen, en genoeg gezinnen die spullen hadden die verkocht konden worden. Maar de andere regels waren duidelijk mosterd na de maaltijd. Hoe moet dit worden geduid? Was het gebrek aan daadkracht, was het paniek? Of was het een gevoel van "Als je geschoren wordt moet je stil zitten"?

In dit verband wil ik nogmaals wijzen op de handelwijze van het stadsbestuur rondom het pestwater van dokter Van Dam (12). In een niet gedateerd document geeft deze dokter Van Dam een instructie hoe en wanneer zijn pestwater moet worden gebruikt (13). Hij had dit middel aangeprezen bij de burgemeesters van Leiden, die vervolgens een commissie van professoren en doktoren de opdracht gaven het middel op bruikbaarheid te onderzoeken. Deze commissie bestaande uit O. Heurnius, Iwald Screvelus, H. van Gelmanhorst, A. Werckhorst, Henricus Florentius en Damianus Weijssens kwam op 10 september bij elkaar en bracht een uitgebreid en vernietigend rapport uit op 5 oktober 1635.
Van Dam had het middel aangeprezen als een middel dat zowel preventief zou werken als curatief. De commissie stelde in nette bewoordingen vast dat een dergelijke bewering lariekoek was (14) en stelde bovendien vast dat het water nul en generlei waarde had omdat het bestond uit "( naer ons oordeel) niet anders als een gedistilleert water van wijnruijt ofte andere diergelijcke kruijden, gemengt ende toegemaeckt met eenige souten uijt die selve ofte diergelijcke kruijden getrocken ".
Belangrijk in dat rapport is de vermelding dat de ziekte een grote verscheidenheid kent. Men was er zich dus van bewust dat de pest niet eenvorming was, en zich op heel veel verschillende manieren kon uiten.
Hoezeer de pest ook om zich heen greep, het bestuur was niet wanhopig en liet zich niet een of ander middel van een of andere dokter aansmeren. Wél was men bereid het op bruikbaarheid te laten onderzoeken. De commissie heeft ruim de tijd genomen, bijna vier weken, om na de vergadering tot een gedegen rapport te komen.
Het lijkt er dus sterk op dat het stadsbestuur had nagedacht over de situatie en hoe te reageren. Men vertrouwde op het advies van de artsen en hulp van de kerk was ook welkom. Gelijkertijd nam men meteen adequate maatregelen door zodra de pest aan het afnemen was door de handel van goederen uit besmette huizen aan regels te binden. Er spreekt uit deze bronnen geen paniek, het handelen lijkt heel erg praktisch ingesteld en misschien moet de geringe frequentie van vergaderen ook als heel praktisch worden beschouwd. Het lijkt er op dat de bestuurders inderdaad stil hebben gezeten tijdens het scheren, misschien uit angst, misschien uit pragmatisme. Ik ben geneigd het op het laatste te houden. Maar angst zou ook goed te begrijpen zijn, want het was een zeer uitzonderlijke heftige epidemie.
En de kooplieden hadden het kennelijk meer oog voor hun handel dan angst voor de pest gezien hun verzoek aan de bestuurders om de handel toch te laten doorgaan onder voorwaarden zoals die door de kooplieden zelf waren opgesteld.

5.3 Nijmegen 1635-1636
In paragraaf 3.6 is kort aangegeven hoe de situatie in juli1635 was bij Nijmegen. Op 26 juli 1635 werd door de Spanjaarden de vesting Schenkenschans ingenomen en Frederik Hendrik zond een omvangrijk leger om deze vesting te heroveren. Rondom Nijmegen waren er in juni van 1635 diverse legers neergestreken. Een maand later brak daar de pest uit. Van Diemerbroek beschrijft echter in casus honderdtwaalf (15) dat al in juni (zonder jaartal), 4 dienaren van de graaf van Nassau de pest hadden gehad; mevrouw Van Nassau vluchtte toen met de hele hofhouding naar Den Haag, maar haar man bleef bij zijn compagnie. Het huis waarin men in Nijmegen verbleef was in de zomer twee of driemaal helemaal schoongemaakt. En mevrouw Van Nassau stuurde in november enige schoonmaaksters om het huis nogmaals helemaal schoon te schrobben. Al het vuil uit het huis werd op een hoop geveegd. Kippen die in die hoop vuil naar voedsel zochten kregen de pest en wel twintig kippen zijn op die manier aan de pest gestorven.

Van Nijmegen uit die periode zijn geen sterftecijfers bekend. Welters (16) heeft echter van de Sint Stevenskerk het luygeld in kaart gebracht. Het luygeld moest worden betaald bij het begraven van een overledene. De Stevenskerk was een van de grote kerken in Nijmegen en hoewel waarschijnlijk niet indicatief voor de omvang van de sterfte geeft het aantal begrafenissen per maand waarschijnlijk wel een goed beeld van de trend in het sterftepatroon.

Tabel 2: Aantal malen dat per maand luygeld is betaald voor de Stevenskerk in Nijmegen in de periode juli 1635 tot en met september 1636.
1635 Aantallen betaald Luygeld
Betaald Luygeld te Nijmegen 1635-1636

Het eerste dat opvalt is dat het sterftepatroon afwijkt van de sterftepatronen zoals die in hoofdstuk 1 zijn gegeven. Een verklaring hiervoor is de aanwezigheid van de buitenlandse legers rondom Nijmegen, die waarschijnlijk diverse ziekten en andere ongemakken (geïnfecteerde wonden) met zich meebrachten. Voorts is niet bekend of alleen de inwoners van Nijmegen op de kerkhoven werden begraven of ook de overleden soldaten. Zo beschrijft Van Diemerbroek in casus drie-en-zeventig (17) twee soldaten die in hun blootje een tijd in de rivier hadden gezwommen en daarna enige tijd onder de hete zon met hun blote lichamen hadden gelegen. Diezelfde dag werden ze beide zwaar ziek; de een overleed de dag er na en de ander na 3 dagen. Het lijkt aannemelijk dat deze mensen op een kerkhof in Nijmegen werden begraven.

In tegenstelling tot het bestuur van Leiden, dat niet veel vergaderde tijdens de pestperiode, werd er in Nijmegen minimaal één keer per week vergaderd. In Nijmegen was de situatie natuurlijk anders door alle troepen rondom de stad. Men stond dus voor de taak om het hoofd te bieden aan een situatie die gecompliceerd was door zowel de uitbraak van de pest en gelijkertijd de oorlogssituatie rondom de stad. De vraag is dus wat het Nijmeegse stadsbestuur deed.

5.3.1 Raadssignaten 1635 (18)
In augustus begint het aantal begrafenissen te stijgen, dus vanaf dit punt wordt de inhoud van de notulen beschreven.

Augustus 1635
3 augustus Het wordt de bakkers van de stad toegestaan om broden van 3 pond te bakken voor het Franse leger.

9 augustus Gerrit Bloen mag zijn paarden ten dienste van het gasthuis gebruiken en onderhouden. Jan van Merren, portier bij de Waterpoort, krijgt ook de sleutel van de Meypoort en ontvangt daarvoor een traktement van zes gulden. De werkman Peter Vervoort krijgt niet de honderd daalder die hij voor zijn arbeid heeft gevraagd.

10 augustus Er wordt vermeld dat een pastoor van de stad heeft gezien dat een zekere handelaar Piermont wijnvaten uit een schip heeft laten takelen zonder dat daarvoor kraangeld was betaald. Het bestuur bepaalt dat alsnog kraangeld moet worden betaald. Voorts doet men verslag van de bezichtiging van de stadswallen samen met de commandant van het garnizoen en men heeft er in toegestemd een kanon bij de Kroonburgertoren neer te zetten, palissaden aan te brengen, enz.

12 augustus De raad houdt zich uitvoerig bezig met een erfeniskwestie.

16 augustus Hier wordt voor het eerst het stijgende aantal sterfgevallen gemeld. Het aantal zieken onder de soldaten van de Franse infanterie is zo groot dat alle bedden in de gasthuizen en andere publieke plaatsen bezet zijn en dat vele zieken langs de straten en voor deuren liggen en " miserabelick sterven: causerende sodanige stanck ende besmettingh datt veele burgeren ende ingesetenen voorde voett sieck worden ende mede commen t'overlijden, "

Het is op dit moment dus niet zozeer de pest dat het aantal sterfgevallen onder de Nijmeegse bevolking doet stijgen, maar de vele zieke soldaten uit het Franse leger die besmettelijke ziekten met zich meebrengen, waaronder misschien ook de pest.

24 augustus Compagniekapitein Benwitt wordt gedisponeerd van zijn diensten.

30 augustus De gecommitteerden die naar Arnhem zijn geweest brengen verslag uit over hun bezoek en beraadslaging. Er wordt besloten dat tijdens de bezetting 's nachts kan worden volstaan met één compagnie burgers.

September 1635
Het aantal sterfgevallen in september was het dubbele van het aantal in augustus.

2 september Er wordt besloten om bij de Koenderpoort een slagboom te maken en palissaden bij de Sint-Hubertstoren. De majoor van het garnizoen zal 's morgens bij het openen van de poorten worden geassisteerd door een sergeant en een adelborst van de burgerwacht. 's Avonds zullen de poorten weer gesloten worden. Tevens wordt besloten dat er scherp op moet worden gelet dat schippers hun schepen die geladen zijn met hooi niet lossen in de haven of in de buurt daarvan. Dat mag pas nadat de lading is geïnspecteerd en doorzocht.
Men heeft ook geconstateerd dat de burgerwacht al enige tijd niet zo goed functioneert en dus wordt een ordonnantie van 25 april 1621 weer nieuw leven ingeblazen om richtlijnen te geven.
(....)
Tot slot van deze erg lange vergadering wordt, voor de tijd van "dese Sterfte", de kleermaker Berndt Jansen tot ordinaris voorganger benoemd, tegen een beloning van acht stuivers.

9 september Na enkele besluiten met betrekking tot de vestingwallen komt de pest ter sprake. Opmerkelijk is dat er is geschreven "bedroeffelicke sieckten"; meervoud. Omdat er nu zo'n grote sterfte is wordt de aanstaande kermis verboden. De kramen voor marktdag mogen niet op zondag al worden opgesteld, maar men moet gewoon wachten tot het maandag is,
Er wordt een nieuwe predikant aangesteld, en Gerrit Hendriks, koster in de Sint Stevenskerk, krijgt de bevoegdheid om te bidden bij de begrafenissen, omdat het aantal begrafenissen nog steeds stijgt. Peter Petersen neemt de plaats als veerschipper in van Cornelis Segens, die overleden is.

16 september
Nu wordt voor het eerst (in deze periode) een besluit genomen over weeskinderen, bij wie ze mogen worden ondergebracht. In latere vergaderingen zal dit onderwerp regelmatig terugkomen. Daarna worden een aantal zaken behandeld die te maken hebben met testamenten, onder andere van een zeer kapitaalkrachtige Nelisken van Floodorp, die haar kind een jaarlijkse toelage heeft nagelaten van driehonderd gulden.
Er zijn diverse vacatures door overlijden, en alle vacatures worden opgevuld, onder andere door de zoons van degenen die zijn overleden. Tot slot wordt er een klacht behandeld van Beektgen ter Poorten over de samenwerking met en tussen de andere bidsters. De raad draagt de bidsters op om gewoon goed met elkaar samen te werken, ook financieel.

23 september De vacature voor schipper wordt opgevuld en Roelist Adriaens mag 85 gulden in mindering brengen op zijn pachtpenningen.

25 september Overleg met de garnizoensleiding over een klacht. De behandeling van de klacht wordt uitgesteld tot de Gouverneur de klacht heeft kunnen verifiëren.

30 september Op verzoek van een aantal crediteuren behandelt de raad een geval van diefstal uit een erfenis. De raad gaat hier uitvoerig op in en neemt dan een besluit. Daarna worden acht vacatures opgevuld. Tot slot wordt melding gemaakt dat Jacob Schrender (of Schreuder) tegen betaling burger is geworden van Nijmegen.

In september stierven er meer mensen dan in de maanden daarvoor. Behalve de hygiënische maatregelen op 2 september (het inspecteren van het hooi voor het gelost wordt) worden er verder geen maatregelen getroffen. Op 9 september kwamen de eerste tekenen dat het openbare leven last begon te krijgen van de pest. Het aantal begrafenissen is zo toegenomen dat er een extra bidder moet worden aangesteld en verschillende functionarissen die overleden zijn moeten worden vervangen. Het vervangen van functionarissen gebeurt daarna regelmatig. Ook houdt de raad zich nu bezig met erfrechtkwesties.
Opmerkelijk is de melding dat iemand tegen betaling burger is geworden. In het vervolg van de notulen blijkt dat het gaat om een bedrag van 25 gulden. Dus ondanks dat er veel mensen stierven was het voor deze persoon toch aanlokkelijk om te investeren in het burgerschap van Nijmegen.

Oktober/november/december 1635
In de vergaderingen van oktober en latere maanden houdt de raad zich vooral bezig met erfrechtzaken, voogdijtoekenning en met de opvulling van vacatures die zijn ontstaan door overlijden van functionarissen. Wederom opvallend is dat ook in deze maanden het burgerschap van Nijmegen aantrekkelijk is voor verschillende personen, die er allemaal 25 gulden voor over hebben. Er vindt 1 verbanning plaats. Om niet nader genoemde reden wordt Jacob Jans gelast de stad via de Meijpoort te verlaten en ergens anders te gaan wonen.
De pest was aan het afnemen en de raad was vooral bezig met beperken van de schade. Dat wil zeggen op tijd de overleden functionarissen vervangen, beslissingen nemen over voogdij- en erfrechtzaken en contact houden met het garnizoen. De vergaderingen gingen wekelijks door, ook in 1636, en men besprak datgene wat men op dat moment nodig vond.

3 oktober De raad buigt zich over erfrechtzaken. Voor de eerste keer in deze periode komt in de notulen de term "beneficium inventarii" naar voren, een term die later in de notulen nog veel vaker gebruikt zal worden. Het beneficium inventarii is het voorrecht van boedelbeschrijving. Iemand, die een erfenis onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardt, is voor de schulden slechts aansprakelijk, voor zover deze uit de baten van de erfenis kunnen worden betaald. Ook stelt de raad voogden aan over een aantal weeskinderen. De voogden zijn doorgaans familieleden die de kinderen van hun broer of zuster in de familie opnemen. En natuurlijk is er weer een vacature die moet worden opgevuld.

Op 15 oktober wordt de raad geconfronteerd met een extra bijdrage aan de oorlog. In deze vergadering vertelt burgemeester Diebolt dat hij bij een vergadering is geweest van de gouverneurs van de Staten Generaal waar verteld is dat de oorlogslasten zwaar zijn en elke stad, zonder enige uitzondering, daaraan moet bijdragen.

Op 31 oktober verzoekt de auditeur van het garnizoen de raad om, totdat het pesthuis weer opgetimmerd is, plaatsen aan te wijzen waar soldaten met de pest verpleegd kunnen worden.
Ook verzoekt de auditeur om plaatsen aan te wijzen waar zieke soldaten die géén pest hebben kunnen worden opgevangen. En ten slotte verzoekt de auditeur aan te geven waar gewone gezonde soldaten kunnen worden gehuisvest. De raad zal onder voorwaarden aan dat verzoek voldoen. Voor wat betreft het logies van de gezonde soldaten, besluit men dat men via publicatie alle burgers en ingezetenen zal oproepen deze soldaten te logeren te nemen, met de belofte dat bij het vertrek van een soldaat de verleende diensten "promptelick" betaald zullen worden.

Op 15 november wordt Emanuel van Mandeville aangesteld tot ordinaris stadsdokter in plaats van zijn overleden vader, op een jaarlijks tractement van honderdvijftig gulden end dertig gulden voor huur van een huis.

5.3.2 Raadssignaten 1636 (19)
Uit het voorgaande heeft men een beeld kunnen krijgen van de algemene trend van de vergaderingen. In het nu volgende stuk over de notulen van 1636 worden alleen die zaken vermeld die bijzonder zijn of te maken hebben met de pest. In april steeg het aantal doden weer en in mei en juli is het aantal het hoogst, maar lager dan in september 1636.

22 april 1636 De raad bespreekt dat er verschillende klachten waren binnengekomen over Hendrick van Langeraet, doodgraver. Hij houdt zich niet aan het onlangs genomen besluit om de graven diep genoeg te maken, dat wil zeggen zo diep dat er tenminste anderhalve voet aarde op de kist komt. De oplossing werd gevonden in het aannemen van een doodgraver die samen met deze Hendrick moet werken en zonodig zijn taken kan overnemen.
Tevens werd besloten dat, omdat de kerkhoven helemaal vol zijn, de doodgravers de plaatsen moeten gebruiken achter op het grote kerkhof gelegen, die met drek en vuiligheid vol zitten, alsmede het kerkhof van Mariënburg. Johan Betvorm en de buren in de Smitstraat, die al die drek en vuiligheid op het grote kerkhof hebben gedumpt, zullen worden gelast dit op te ruimen.

27 april 1636 De portiers worden gelast goed te letten op alle vreemdelingen die de stad binnenkomen en hun naam en logeeradres te noteren en die lijst 's avonds over te dragen aan de burgerwacht. De raad stelt vast dat de pest nog steeds rondwaart en dat er voorgaande week honderachtenzeventig mensen zijn overleden en dat de komende week dat aantal nog groter zal zijn. Daarom, op voorstel van de dienaren Gods, wordt het toegestaan om elke week op donderdagochtend een buitengewone predikatie te houden, om tot God te bidden de pest weg te nemen.
Ook wordt Tilman Maniarts tot pestmeester aangesteld voor één jaar, met ingang van 1 mei, op een tractement van driehonderd gulden. Dit salaris wordt per kwartaal uitgekeerd.

Dit is een vorstelijk salaris. De stadsdokter verdiende maar honderdvijftig gulden per jaar. Maar de pestmeester zou dag in dag uit met de pest te maken hebben, en in zijn salaris zal zeker zijn meegenomen dat niemand op een dergelijke baan zat te wachten gezien het risico van vroegtijdig overlijden.

9 mei 1636 Men constateert dat de pest nog steeds toeneemt. De voorgaande week zijn er tweehonderdzeventig doden begraven. De doden kunnen niet meer worden begraven op de extra aangewezen plekken, daarom zal ook het kerkhof van de Observanten gebruikt mogen worden, en de graven moeten ordentelijk op een rij worden gemaakt.

Deze laatste beslissing is opmerkelijk. Hieruit zou men kunnen afleiden dat voorheen de graven wat schots en scheef door elkaar lagen.

22 mei 1636 De pest is aan het afnemen. En nu is het tijd om het schoorsteengeld over de jaren van 1634, 1635 en 1636 te innen, zonder dat iemand aanspraak kan maken op een uitzonderingssituatie.
De raad stelt ook vast dat ziekentroosters testamenten hebben opgesteld voor mensen die besmet waren met de pest, en dat men daartoe zowel vrouwen als mannen gebruikte als getuigen.
Dat was niet volgens de regels. De raad ging daar praktisch mee om. Alle testamenten die tot dan toe waren opgesteld werden alsnog rechtsgeldig verklaard, en men besloot meteen dat ziekentroosters wel testamenten mochten opstellen, maar dat de twee getuigen mannen moesten zijn die te goeder naam en faam bekend stonden. Tevens werd bepaald dat dergelijke testamenten binnen drie dagen moesten worden overhandigd aan de schepenen.

3 juli 1636 Het is ruim twee maanden rustig geweest rond Hendrik van Langeraet. Maar nu werd wederom besproken dat er veel klachten zijn binnengekomen. Onder andere dat hij verschillende graven in de kerk heeft geopend, zonder de eigenaren daarvan in kennis te stellen en dus zonder hun toestemming, en in die graven andere doden had begraven. Zijn onbehoorlijk gedrag was bij de raad bekend en men overwoog om hem uit zijn functie te zetten en een ander aan te nemen. Echter, omdat mede in overweging werd genomen dat Hendrik veel kennis heeft van de toestand van de graven, en dat als hij weggestuurd zou worden dat er dan wel eens fouten zouden kunnen worden gemaakt, vooral omdat de kerk net een nieuwe vloer heeft gekregen met nieuwe tegels, houdt men Hendrik nog even aan.
Ook heeft men een rekensom gemaakt en is men tot de conclusie gekomen dat er sinds eind juli 1635 tot gisterenavond toe, ofwel 48 weken en twee dagen, in Nijmegen vijfenvijftighonderd mensen begraven zijn en dat er nog geen afname van de sterfte te merken was.

6 juli 1636 Het loopt echt de spuigaten uit met Hendrik Langeraet. Wederom werd in de raad gesproken over zijn dagelijkse wangedrag bij het begraven. Het was zo erg dat de raad nu toch besloot om hem uit zijn functie te zetten. Caspar Mannis werd daarop in zijn plaats aangesteld.

16 juli 1636 Omdat dokter IJsbrand van Diemerbroek de stad tijdens de periode van grote sterfte zo trouw en zo goed heeft geholpen, wordt hij naast Emanuel van Mandeville tot stadsdokter benoemd op een traktement van honderd daalder per jaar. En als hij trouwt dan zal hij nog eens 30 gulden krijgen voor het huren van een huis, gelijk ook voor zijn collega Van Mandeville was geregeld.

Tot slot van deze periode moet de raad zich op 12 augustus 1636 buigen over een meningsverschil tussen Emanuel van Mandeville en Frans Patijn, de chirurgijn, over de vergoedingen voor de bezoeken aan het pesthuis.

5.3.3 Beschouwing gedrag van de raad in Nijmegen in 1635-1636
De pestperiode duurde in Nijmegen in 1635-1636 langer dan in andere steden. Het aantal pestdoden is niet te schatten, en ook niet hoeveel Nijmegenaren zijn gestorven. Onder de vijfenvijftighonderd mensen die begraven zijn zullen ongetwijfeld veel soldaten zijn geweest. In de gevalsbeschrijvingen van van Diemerbroek gaan er 9 over Engelsen, 3 over Fransen, 1 over een Duitser en 1 over een Schot. In de verslagen van de raad is geen spoor van paniek te bekennen. Veelal één, soms twee, keer per week wordt er vergaderd. Men handelt af wat op dat moment nodig is. Erfrechtzaken, voogdijzaken, belastingen, regelmatig overleg met de garnizoenscommandant, het opvullen van vrijgevallen functies, enz. Het bestuur was gewoon bezig met het beperken van de schade en intussen zoveel mogelijk de stad te laten functioneren. Men nam geen extra maatregelen, behalve dan het inspecteren van het hooi voor het werd gelost. En men had er ook oog voor dat er een andere dokter dan de stadsdokter prima werk had geleverd, en deze dokter werd daarvoor beloond met een aanstelling als stadsdokter.

5.4 Amsterdam, 1655-1656 en 1663-1664

5.4.1 De periode augustus 1655 t/m januari 1656
Over deze periode kunnen we kort zijn. Het bestuur van Amsterdam had andere zaken aan zijn hoofd dan de pest. Men was druk bezig met de handel. In augustus werd door het College van Admiraliteit opdracht gegeven om op Kattenburg scheepstimmerwerven te bouwen en een magazijn. Er was regelmatig overleg tussen de raad en de admiraliteit, onder andere over de tuigage van oorlogsschepen. De weeskamer, de rasp- en tuchthuizen, de graanvoorraden, verrekeningen met de handelsmaatschappijen over buitengewone konvooien op Noorwegen, van alles passeerde de revue. Maar geen woord over de pest of over de stijgende sterfte in de stad. Het enige wat misschien met de pest te maken zou kunnen hebben gehad is dat op 28 januari 1656 vermeld werd dat de regenten van het gasthuis in alle kerken gereserveerde banken kregen. Maar daar kunnen natuurlijk ook andere redenen worden bedacht.

5.4.2 De periode 1663-1664
Om te bekijken hoe het stadsbestuur van Amsterdam reageerde op de pestuitbraak in deze periode is gestart met de notulen in maart 1663. Er is gestart met de maand maart omdat gehoopt werd aanwijzingen te vinden dat er overleg is geweest tussen het Collegium Medicum, dat in Amsterdam sedert 15 januari 1638 bestond, en het stadsbestuur. Uit de notulen blijkt echter dat er in de periode mei t/m augustus weinig bijzonders gebeurde voor wat betreft de pest.
Er werd een uitgebreide taxatie gemaakt van de gronden die gebruikt zouden worden voor de uitbreiding van de stad, er werd gesproken over de riolen en over allerlei zaken die de handel betreffen. De taxaties werden verschillende malen gedaan, omdat men de stad echt fors wilde uitbreiden (zie afbeelding 1).

Op 3 oktober 1663 (echter genotuleerd op 13 oktober), toen de wekelijkse sterfte al duidelijk aan het stijgen was, kwam het bestuur met een "Notificatie over pestdoctoren, chirurgijns en apotheken". De openingszin is magistraal en getuigt van veel politiek gevoel:
"De heeren Burgemeesteren en Regeerders deser Stede, met Smartlijcken ontroering des harten gewaer wordende dat de vurige besmettelijcke sieckten, daermede het den Almachtigen God gelieft, na zijnen on-naspeurelijcke doch gantsch rechtvaardige oordelinge de goeden luyden van dese stadt te besoecken;" en om deze goede luiden bij te staan heeft het bestuur besloten om speciaal hiervoor enkele experts en trouwhartige personen aan te stellen, om boven de gewone doctoren, chirurgijns en apotheken de mensen bij te staan zonder kosten.

Het bestuur was duidelijk een zakelijk bestuur. Er werd een probleem op gezondheidszorggebied geconstateerd waarvan de oplossing meteen werd belegd bij de curatieve gezondheidzorg. Er werden mensen aangewezen die hun diensten aan de mensen konden aanbieden op kosten van de stad.
Het is moeilijk te bepalen of men dat deed uit sociaal gevoel of dat het gewoon een zakelijke overweging was dat het goedkoper leek om meteen vanaf het begin goede mensen in te schakelen, dan af te wachten hoe groot de economische schade aan de stad zou worden als men niets zou doen.

Daarna ging men weer over tot de orde van de dag. Op 16 oktober werd het goudgilde gevisiteerd, op 18 oktober vond de benoeming plaats van een nieuw "raepmeester" voor de groentemarkt, enz. Men vergaderde meestal twee keer week, soms één keer.

In de notulen van het Collegium Medicum (20) staat op 12 oktober 1663 genoteerd dat Dr. Van Leeuwen en Dr. Bartjens in dienst van de pest zijn aangenomen. Geen woord over de chirurgijns, geen woord over de apotheken, geen woord over enig overleg; enkel de feitelijke mededeling.

Op 6 november 1663, een maand na de aanstelling van diverse curatieve zorgverleners, en op het moment dat het wekelijks aantal doden al enkele weken erg hoog was, werd bekend gemaakt dat bovenop de reeds aangestelde personen nog een extra dokter en een extra chirurgijn werden aangesteld. In de notulen van het Collegium Medicum wordt deze extra aanstelling niet genoemd.

Om een beeld te krijgen van op welk moment men ingreep wordt hieronder de grafiek gegeven over de sterfte in Amsterdam gebaseerd op het zieken- en dodenboek van het gast- en pesthuis (21).

Figuur 1 Aantal overleden per week in Amsterdam in de periode 1663-1664 op basis van de gegevens uit het zieken- en dodenboek van het gast- en pesthuis . Op de X-as zijn de weeknummers vermeld. De rode punten in de grafiek markeren de weeknummers waarin het stadsbestuur van Amsterdam in de notulen besluiten met betrekking tot de pest heeft vermeld. De groene punten markeren de weeknummers waarin er weliswaar extra artsen zijn aangesteld ter bestrijding van de pest, maar deze besluiten zijn niet als zodanig gemeld in de notulen van het stadsbestuur. Sterfte in Amsterdam 1663-1664

Vanaf 6 november 1663 is er geen enkele vermelding meer over de pest, het aantal sterfgevallen of wat dan ook maar. Vanaf half juli 1664, als de pest wekelijks meer doden veroorzaakt dan in 1663, houdt het stadsbestuur zich bezig met taxaties, met aanstellingen van mensen in opengevallen functies, enz. Op 18 augustus wordt toestemming verleend aan kapitein Jan Jansz Eijselaer om de trommel te roeren teneinde volk aan te nemen voor het oorlogsschip Westergo.
Het bestuur hield zich met van alles bezig, behalve met de pest. Als fraai voorbeeld hiervan is er de vergadering van 2 november 1664. De sterfte door de pest was al duidelijk afgenomen en het bestuur boog zich over een brief van Andries de Graeff aan de burgemeesters van Amsterdam over de slechte staat van onderhoud van een tuin gelegen aan het einde van het zaagmolenpad.

Terwijl de pest in 1664 vele malen erger was dan in 1663 heeft het stadsbestuur er geen enkele keer melding van gemaakt. Dat men toch wel wat gedaan heeft, dat echter de notulen niet heeft gehaald, blijkt uit de notulen van het Collegium Medicum. (zie ook figuur 1)
Namelijk: Op 21 juli werd Dr. Den Drijver als pestdokter aangesteld, op 3 september Dr. Lakeman en op 26 september Dr. Van Westervelt. En zowaar vermeldden deze notulen ook nog dat op 19 augustus de heren Laef en Rosekrans werden aangesteld als pestmeester.

Kortom, de "Smartlijcken ontroering des harten " die de burgemeesters op 3 oktober 1663 hadden, was kennelijk van korte duur, want uit de notulen blijkt dat men met heel andere zaken bezig was.

5.4.3 Beschouwing gedrag van de burgemeesters van Amsterdam in 1655/1656 en 1663/1664
Uit de notulen van de burgemeesters blijkt niet dat de pest en de bestrijding daarvan de warme belangstelling van de burgemeesters had. Handel, belastingen, opengevallen functies zo snel mogelijk weer opvullen, dat waren de zaken waar men zich mee bezighield. Anders dan in Nijmegen in 1635/1636 kwamen er in de vergaderingen in Amsterdam geen erfrecht- en aanverwante zaken te sprake.

5.5 Roermond, 1604-1667
Het stadsbestuur van Roermond vergaderde één keer per 3 weken op donderdag; het besprokene werd vastgelegd in de donderdaagse protocollen (22). Veel aandacht werd er niet besteed aan de pest.
Men was vooral bezig met het vaststellen van de prijs van witbrood en rogge, en met het afhandelen van verzoeken.
Daarentegen levert het verdragsboek (23) meer informatie.

25 augustus 1604
De magistraat van Roermond vaardigt uit:
1e De lijken van personen die aan de pest zijn gestorven zullen des morgens voor of des avonds na zonsondergang ter aarde besteld worden zonder gevolg uit de ambten, broederschappen of van nabestaanden.
2e Het bezoeken van pesthuizen is verboden op straffe van daar te moeten blijven of de stad te moeten verlaten.
3e De huizen waarin de pest aanwezig is of van waaruit een pestlijder gedragen wordt moeten gedurende 3 weken gesloten blijven.
4e Een huis waarin iemand aan de pest gestorven is moet gedurende 6 weken gesloten blijven.

19 november 1605
De magistraat stelt een pestmeester aan en bepaalt dat hij maandelijks van de stad 10 gulden zal krijgen en een kar steenkolen.

4 augustus 1606
In een brief van de magistraat aan de bisschop acht de magistraat het ogenblik niet gunstig om het pesthuis te verkopen; er zal zeker geen koper zijn, aangezien in 100 jaar niet zoveel huizen hebben leeggestaan.

28 augustus 1606
De magistraat verzoekt aan Markies de Spinola het militair hospitaal, gevestigd te Roermond, naar elders te brengen, omdat de pest in Roermond wederom begint te woeden.

22 april 1615
De magistraat geeft bevel tot het opnieuw afkondigen der verordening op de pest aangezien de ziekte zich thans wederom heeft geopenbaard; voorts geeft hij bevel aan de burgers in wier huizen de ziekte mocht uitbreken, hun deuren gesloten te houden en daarop een stuk blik met de zoete naam van Jezus te bevestigen.

27 september 1618
De magistraat verleent vrijstelling van accijns aan Jacob Canisius, pastoor te Montfoort, voor het bier dat hij tot zijn gebruik nodig zal hebben en zulks uit dankbaarheid om dat genoemde pastoor in de tijd dat hij kapelaan was te Roermond zo getrouw alle pestlijders heeft bezocht.

5 mei 1634
Omdat enige burgers een bedevaart naar O.L. Vrouwe van Scherpenheuvel willen ondernemen om God te verzoeken een einde te maken aan de "schouwelicke sieckte der peste" waarmee God de stad bezocht heeft, geeft de magistraat een verklaring af dat bij deze bedevaartgangers zich niemand bevindt die geïnfecteerd is of uit een geïnfecteerd huis afkomstig is.

5 juni 1634
De magistraat schrijft aan de heer Van Dalenbroek (wat zijn functie is, is niet duidelijk) dat hij tot vermijding der "schouwelicke sieckte" die behoorlijk woedt, alle poelen heeft doen reinigen en richt tevens het verzoek tot hem om de stad met een voldoende aantal karren en paarden te hulp te komen tot verwijdering van de uit de poelen gekomen aarde en mest om de stad schoon te krijgen voor komende zondag de kermis begint.

8 augustus 1635
De magistraat antwoord aan het stadsbestuur van Venlo dat de zieken op last van de prins van Oranje naar Venlo zijn gebracht. Er is nog een grote menigte zieke Franse soldaten in Roermond overgebleven, en wel zoveel dat niet alleen het gasthuis maar alle straten vol liggen, en dat door drank en infectie de burgers, jong en oud, acuut ziek en bedlegerig worden.
De magistraat kan het bestuur van Venlo onder de tegenwoordige omstandigheden dan ook niet te hulp komen, te meer daar er in de laatste dagen twee grote legers om de stad gelegerd waren, die alle vruchten vernield hebben, zodat de burgers de aankomende winter verstoken zijn van het noodzakelijk levensonderhoud.

10 oktober 1635
Het hof van Gelder te Arnhem schrijft aan de magistraat dat de pest nog dagelijks toeneemt, mede door de oorlog, als straf van God om de mensen om hun grote en menigvuldige zonden te straffen. De Staten-Generaal schrijven om die redenen op woensdag 31 oktober een vast- en bededag uit, opdat iedereen zich met God verzoent en roept op dat men tot afwending van de welverdiende straffen deemoedig gaat bidden.

12 juli 1636.
Hof van Gelder te Arnhem schrijft aan magistraat dat de hevige oorlogen in het voorgaande jaar gevolgd zijn geworden door een felle en vurige pest, die zich over alle steden en landen heeft uitgestrekt. Op 30e dezer wordt een vast- en bededag uitgeschreven.

Op 20 augustus 1636 wordt opnieuw een vast- en bededag uitgeschreven.

Op 15 (25? moeilijk leesbaar) november 1636 wordt nog een vast- en bededag uitgeschreven, en nogmaals op 13 december om de welverdiende straf der pestilentie en andere ernstige en gevaarlijke ziekten af te weren, waarmede God het land nu al enige tijd teistert waardoor "vele duysent sielen" weggerukt zijn.

1 februari 1637
Er wordt een bededag uitgeschreven om God te danken voor de vermindering der straffe van pestilentie en te bidden voor geheel ophouden van de pest.

17 juni 1637
De gouverneur van Roermond richt een verzoekschrift tot de Raad van State der Verenigde Nederlanden, met het verzoek een nieuwe subsidie te krijgen ter betaling van de pestmeester en de benodigde geneesmiddelen, aangezien de pest opnieuw onder de soldaten van het garnizoen is uitgebroken en de subsidie van het vorige jaar ten bedrage van 4000 gulden geheel is uitgegeven.
De Raad van State antwoordt daarop dat de commandant van Randwijk de magistraat zal vermanen tot het betalen van de pestmeester en het leveren der geneesmiddelen, waartoe de raad nogmaals een subsidie van 300 gulden verleent.

22 april 1666
De magistraat schrijft aan de drosten van Brugge en Born dat ten onrechte alle communicatie met Roermond verboden is op geruchte als zou te Roermond de besmettelijke ziekte hevig woeden. De magistraat verklaart dat slechts een huis en een kelder van besmetting verdacht worden, waarin 5 personen gestorven zijn en er nog 2 mensen zijn die aan de pest lijden. Hij heeft er echter voor gezorgd dat huis en kelder in quarantaine is geplaatst en hij hoopt dat de ziekte geen voortgang zal hebben.

31 juli 1666
De magistraat schrijft aan de magistraat van Aken dat hij vernomen heeft dat het gerucht zich heeft verspreid, als zou de besmettelijke ziekte in Roermond zodanig heersen dat weldra alle communicatie en toevoer met en naar Roermond verboden moet worden. Het is waar dat de ziekte door een vreemde arbeider uit Den Bosch in de stad is gebracht en men vermoedt dat in de tijd van 5 maanden tussen de 30 en 40 personen daaraan zijn bezweken. De magistraat heeft echter onmiddellijk zodanige maatregelen genomen dat spoedig het einde van de ziekte wordt verwacht.

14 augustus 1666
De magistraat schrijft aan de drost van het graafschap Thorn dat de besmettelijke ziekte in Roermond geen voortgang meer maakt, omdat in de laatste 22 dagen slechts 3 of 4 kinderen daaraan zijn bezweken. Hij verzoekt de drost daarom het verbod om de stad te bezoeken in te trekken.

17 mei 1667
De magistraat maakt bij de stadhouder bezwaar tegen de maatregel om de Staten in Venlo te houden. Roermond is hoofdstad en de Staten hebben daar altijd vergaderd. En in Roermond is geen infectie of enige ziekte meer te bespeuren.

5.5.1 Beschouwing handelwijze van de magistraat van Roermond
Ook in Roermond is in alle pestperioden geen aanwijzing te vinden van enige paniek bij het bestuur. Men is zoveel mogelijk bezig de relaties met de omringende gemeenten goed te houden, de schade beperkt te houden, de handel voortgang te laten vinden en het dagelijkse leven te laten doorgaan. Pest of geen pest, maar de kermis in juni 1634 moest gewoon doorgaan.

5.6 Conclusie met betrekking tot het dagelijks bestuur
Er kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de bestuurders zoveel mogelijk bezig waren met wat men van hem mag verwachten, namelijk besturen; dat wil zeggen, de dagelijkse gang van zaken gaande te houden, de handel te laten doorgaan, schade beperken door er voor te zorgen dat kinderen wier ouders gestorven waren bij een voogd werden ondergebracht, dat functies binnen de organisatie van de stad meteen werden opgevuld zodra iemand overleed. Men liet zich waar gewenst adviseren door artsen en suggesties van de kerk werden ook aanvaard.
Niets wijst er op dat bestuurders paniekmaatregelen namen. Alleen in Leiden in 1635 was het bestuur minder zichtbaar, maar nogmaals, dat was dan ook wel een uitzonderlijk zware epidemie. De epidemie in 1664 in Amsterdam was ook heftig, maar Amsterdam had andere prioriteiten en was bezig met een fors uitbreidingsplan (zie afbeeldingen hiernaast).












Amsterdam 1658

Amsterdam 1658
Uit:Bijzondere Collecties UvA






Amsterdam 1663

Amsterdam 1663
Uit:Bijzondere Collecties UvA



1 Van Diemerbroek, Traktaat van de peste

2 Regionaal Archief Nijmegen; Welters, pag 24

3 GemeenteArchief Roermond, archiefnr 6001, inv.nr. 21 Uittreksels uit de donderdagse protocollen van de magistraat van Roermond 1596-1723

4 Regionaal Archief Leiden, arch. nr 0501A, inv.nr. 150, Burgemeestersdagboeken 1636-1644

5 Leiden. De geschiedenis van een holllandse stad, deel 2, pag 25-26

6 Leiden. De geschiedenis van een holllandse stad, deel 2, pag 92

7 Regionaal Archief Leiden, archief nr 504, inv.nr 1609 Ontwerpkeuren tegen de overbrenging van de pest door de lakenindustrie

8 Regionaal Archief Leiden, archief nr, 501A, inv.nr. geen : Instructie toezicht Saaihal

9 Steensnijden is het verwijderen van een steen uit de urineblaas. Deze blaassteen kwam vroeger veel meer voor dan tegenwoordig en werd verwijderd via een snede naast de anus. Een zeer pijnlijke ingreep, die veel handvaardigheid vereiste om de ingreep in een zo kort mogelijke tijd uit te voeren. Ook zonder medische kennis kan men vermoeden dat er bij deze ingreep veel complicaties voorkwamen.

10 Regionaal Archief Leiden, arch. nr 0501A, inv.nr. 479, Vroedschapsnotulen 1632-1638

11 Regionaal Archief Leiden, arch. nr 0501A, inv.nr 20 nr K: 1635-1641 Aflezingenboek, pag 1.

12 Regionaal Archief Leiden, archief nr: 0501A, inv.nr. geen: Stukken betreffende de pestbestrijding middels het zogenaamde pestwater van dr. Van Dam, 1635

13 zie voetnoot 12

14 "Seggen expresselijck voor eerst int generael datter soo een universael remedie niet en kan gevonden werden, ende dat om de nadervolgende redenen, voor eerst om dat de menichvuldige ende groote verscheijdenheijt van Conditie der menschen ende van de sieckte der selveger, niet en kan toelaten dat eene remedie over al souden kunnen dienstich sijn, alsoo tot diverse ende verscheijden soorten van sieckte ende peste, diverse ende verscheijden remedien werden gerequireert."

15 Van Diemerbroek, Traktaat van de peste, pag 155

16 zie voetnoot 2

17 Van Diemerbroek, Traktaat van de peste, pag 106

18 Regionaal Archief Nijmegen, arch.nr.1 , inv.nr.96 Raadsignaten 1634-1636

19 zie voetnoot 18

20 Stadsarchief Amsterdam, Archief 27, inv.nr. 1; Memoriael van de dagelijckse voorvallen ende resolutiën, 1639 tot 1672

21 Stadsarchief Amsterdam, Archief 342: inv.nr. 1264, Zieken- en doodenboek van Gast- en Pesthuis, 1652 tot 1780

22 GemeenteArchief Roermond, archiefnr 6001, inv.nr. 21 Uittreksels uit de donderdagse protocollen van de magistraat van Roermond 1596-1723

23 GemeenteArchief Roermond, archiefnr 6001, inv.nr. 1W Pest te Roermond

24 UvA: afd bijz. collecties

25 UvA: afd bijz. collecties